Micha Wertheim liet het affiche voor zijn oudejaarsconference ontwerpen door Hanoch Piven
© Hanoch Piven
Micha Wertheim liet het affiche voor zijn oudejaarsconference ontwerpen door Hanoch Piven. Aan de hand van de verschillende onderdelen vertelt de cabaretier iets over zichzelf en zijn theaterwerk.
Hanoch Piven is een cartoonist die ik al bewonderde ver voor ik me kon voorstellen dat hij ooit een portret van mij zou samenstellen. Want in plaats van verf of inkt gebruikt deze Israëlische illustrator alledaagse objecten, die iets zeggen over de geportretteerde. Met een bananenschil en een kapotte bril tovert hij het gezicht van Woody Allen tevoorschijn. Om prins Charles te laten verschijnen gebruikt hij een zakje Prince of Wales-thee en wat muntstukken met het gezicht van zijn moeder de koningin. En voor de mond van Bob Dylan is een mondharmonica genoeg.
Op Pivens site kun je veel plezier beleven. Wat hij maakt, is vaak grappig, maar soms ook genadeloos en onaangenaam. Zo boetseerde hij het hoofd van de voormalige Israëlische minister van Defensie uit een klomp gehakt. Het gezicht van Assad is een martelwerktuig.
Piven vertelde eens dat hij op een dag de zoon van de door hem verafschuwde premier Ariel Sharon ontmoette. Dat bleek in het echt een heel vriendelijke man. Wat hem deed besluiten dat hij niet te veel bekende mensen wilde ontmoeten. Dat zou hem maar mild stemmen. Een advies dat ik zelf ter harte heb genomen, al besef ik terwijl ik dit schrijf dat een beetje mildheid soms zo gek nog niet is.
Voor het kapsel op het affiche van mijn oudejaarsvoorstelling bakte Piven deze zomer in Tel Aviv zelf de oliebollen. Alle voorwerpen in het portret vertellen iets over wie ik ben, wat ik maak en hoe ik in het leven sta.
Lucifers geven licht en warmte. Maar je kunt je er ook lelijk aan branden. In de bijbel is Lucifer de engel die uit de hemel is gevallen, de duivel die het opneemt tegen God. Comedians identificeren zich niet voor niets al jaren met Lucifer. Het is onze taak om mensen eraan te herinneren dat we niet goed en heilig zijn, hoe graag we dat ook zouden willen. Geen wonder dat totalitaire leiders, of ze nu religieus of politiek geïnspireerd zijn, vaak niet zitten te wachten op satirici die hun waarheden ter discussie stellen. Wat niet wil zeggen dat machthebbers geen gevoel voor humor hebben. Vaak kunnen ze erg lachen om de mensen die ze onderdrukken en minachten – zoals bijna iedereen liever lacht om het gedrag, uiterlijk en gedachtengoed van een ander dan om zichzelf.
Een gedachte waarvan ik soms wakker lig, is dat we zo gemakkelijk lachen om onze democratisch gekozen volksvertegenwoordigers. Dat we twijfelen aan hun macht en besluiten is gezond voor een gezonde samenleving. Als Arjen Lubach, wiens Avondshow ik in de loop van de afgelopen jaren steeds meer ben gaan bewonderen, de belangrijkste bron van kennis is voor mensen die geïnteresseerd zijn in politiek, kan het haast niet anders dan dat ze gaan geloven dat politici er een potje van maken. Een grap maken over de vele parlementariërs die hun werk naar eer en geweten goed doen, is nu eenmaal een stuk moeilijker dan grappen maken over de oplichter en de leugenaars onder hen. Wat dan blijft hangen is de gedachte het allemaal oplichters zijn, mensen die ons voor de gek houden. Dat is niet alleen onjuist, maar ook gevaarlijk als we samen de grote problemen van deze tijd willen oplossen. Ik denk soms dat de populariteit van iemand als Donald Trump, die er ruiterlijk voor uitkomt dat hij niet eerlijk is en voornamelijk aan zichzelf denkt, voortkomt uit precies het wantrouwen dat door goedbedoelende cabaretiers als ikzelf is gecreëerd. Trump is niet eerlijk, maar daar is hij zelf heel eerlijk over. Dat verklaart zijn populariteit.
En wij maar lachen.
Het alternatief is natuurlijk lachen om je eigen gebrek, wat hoognodig is in een wereld waar iedereen op Instagram en Facebook een eigen pr-bureau runt om te laten zien hoe voortreffelijk we ons leven leiden. Als het lukt om onze eigen absurditeit te zien, werkt dat heel bevrijdend. Dat is in ieder geval de reden waarom ik zo veel plezier beleef aan het maken van comedy.
Eigenlijk ontstaat een voorstelling pas in de ogen van de kijkers. Die les leerde ik toen ik op mijn zestiende een boekje las van de Engelse kunsthistoricus en romancier John Berger. In Ways of seeing laat hij enthousiast zien dat het kijken naar kunst net zo leuk, intensief en creatief kan zijn als zelf iets maken. Hij liet bijvoorbeeld een paar beroemde schilderijen van Frans Hals zien: portretten van mensen met grote witte kragen, die ik vaak had gezien, maar waar ik nooit zo over had nagedacht. Kijk, zei Berger, deze mensen staren niet naar jou, de persoon die voor het schilderij staat, maar naar de schilder, Frans Hals, die kort daarvoor al zijn geld was kwijtgeraakt. Ze zien een man die hen eraan herinnert dat ze hun geld en status zomaar kunnen kwijtraken. Die angst zie je als je goed oplet. Plotseling kwamen de zeventiende-eeuwse rijkelui helemaal tot leven. En belangrijker nog: ik begon te begrijpen hoe leuk het is om ook romans, films en theatervoorstellingen op die manier zelf uit te pakken. Of het klopte wat Berger schreef, doet er eigenlijk niet zo toe. Wat hij mij liet zien, is dat de kijker een werk zelf mag afmaken. Steeds opnieuw.
Daarom probeer ik mijn theatervoorstellingen zo in elkaar te zetten dat ook ikzelf niet precies weet wat ik ermee wil zeggen. Hoe meer interpretaties er mogelijk zijn, hoe leuker het is om nog lang na te praten. Een voorstelling is voor mij daarom eerder een vraag dan een antwoord. Een puzzel zonder goede of foute antwoorden. Als journalisten van mij willen weten waar mijn voorstelling over gaat, sta ik dan ook vaak met mijn mond vol tanden. Wanneer ik het antwoord op hun vraag wel wist, zou de voorstelling volgens mijn regels mislukt zijn.
Als mijn oudejaarsconference straks op tv is geweest mag iedereen er dus zelf iets uit halen. Ik hoop ook op dingen die ik er niet eens bewust heb ingestopt. Dat zie ik altijd als het grootste compliment. Dat er ook altijd een paar mensen boos worden, neem ik op de koop toe. Het is niet leuk, maar diep van binnen weet ik dat ze in een door mij gemaakte lachspiegel naar zichzelf hebben gekeken.
25 jaar geleden haalde ik in comedyclub Toomler in Amsterdam voor het eerst deze microfoon uit de standaard. Eigenlijk was het nooit mijn plan om cabaret of stand-up te gaan maken. Ik wilde radiodocumentairemaker te worden en schrijven leek me ook leuk. Behalve als goochelaar op kinderfeestjes had ik ook helemaal geen ervaring met optreden. Mijn vriend Franklin, die me in onze middelbareschooltijd al had gevraagd of ik niet in zijn band wilde zingen, had me opgegeven voor het open podium in Toomler. Ik woonde nog in Maastricht, waar ik net was afgestudeerd, en had die avond vooral grappen over de lange treinreis van het zuiden naar de hoofdstad. Omdat ik er rekening mee hield dat niemand het grappig zou vinden, had ik voor alle zekerheid ook een goocheltruc mee het podium op genomen. Als niemand om mijn grappen zou lachen kon ik tenminste nog een speelkaart uit mijn mond toveren.
Na afloop vroegen Eric van Sauers, Howard Komproe en Raoul Heertje, die allemaal in de zaal bleken te zitten, of ik nog eens terug wilde komen.
Het tweede optreden viel behoorlijk tegen. Voor mij, maar vooral ook voor het verbijsterde publiek, dat niet goed begreep wat die jongen met een tuinbroek aan achter de microfoon te zoeken had. Toch wilde ik het onder de knie krijgen. Toen ook de meeste collega’s bij Comedytrain begonnen te twijfelen aan mijn kunnen, schijnt Raoul de rest ervan overtuigd te hebben dat ik nog een kans verdiende. Marc-Marie Huijbregts, toen nog een volslagen onbekende cabaretier die avond aan avond de club op zijn kop zette, liet ook blijken dat ik de moed niet moest opgeven. Hun vertrouwen was wat ik nodig had om door te zetten.
Vijf jaar later kreeg ik de kans om voor het eerst een solovoorstelling te maken. Ik wisselde de grote microfoon in voor een klein zendertje dat aan mijn wang zat vastgeplakt. Zo had ik mijn handen vrij voor iets meer expressie. Inmiddels keer ik steeds vaker terug naar de oude vertrouwde handmicrofoon. Omdat die houvast geeft. Niet echt natuurlijk, maar iets vasthouden geeft toch het gevoel dat je er op het podium niet helemaal alleen voor staat. Zoals kunst dat soms doet met het leven.
Mijn ouders namen mijn broer en mij op oudjaarsavond soms mee naar een hotel diep in de bossen. Het fluiten en knallen van vuurwerk deed ze aan oorlog denken: oorlog die ze hadden meegemaakt en waaraan ze geen vrolijke herinneringen hadden. In dat hotel hadden we het zwembad dan helemaal voor onszelf alleen. Na het zwemmen lazen mijn ouders een boek in bed, terwijl mijn broer en ik naar Sterrenslag keken. Daarin gingen sporters, politici en journalisten de strijd met elkaar aan op een soort stormbaan. De rest van het jaar speelden we dat programma thuis na. Van de oudejaarsconference die daarna kwam herinner ik me weinig.
Mijn vriendin heeft mij geleerd om op Oudjaarsavond zelf oliebollen te bakken, want die smaken een stuk lekkerder dan koude voorgebakken exemplaren. Het liefst doet ze om een uur of negen stukjes appel en banaan door het beslag. Een probleem is dan wel dat je de oudejaarsconference mist, want oliebollen zijn rond middernacht pas echt vers als je het vet om een uur of elf aanzet. Gelukkig is er voor de echte bourgondiërs NPO Start om gemiste tv-programma’s alsnog te bekijken.
Joods nieuwjaar wordt gevierd zonder oliebollen. Met Rosj Hasjana, zoals het heet, dopen we een appeltje in de honing en wensen elkaar een goed en zoet jaar toe. Dit jaar viel Rosj Hasjana in september. Precies op die dag speelde ik een van de eerste try-outs voor mijn oudejaarsconference. Buiten was het kortemouwenweer, de verkiezingen waren nog ver weg en de oorlog in Israël en Gaza moest nog losbarsten. Na afloop heeft iedereen in het publiek een stukje appel met honing gekregen.
Eigenlijk zijn oliebollen pas lekker als je er poedersuiker over strooit. Zo is het ook met cabaret. Je kunt er van alles mee bedoelen en er nog zo je best op doen, als er niets te lachen valt blijft er weinig over.
Als de oudejaars er op 31 december op zit, zullen we er in de Nijmeegse schouwburg samen op toasten. Een voorstelling maak je nooit alleen, maar bij deze voorstelling zijn wel héél veel mensen onmisbaar geweest. Zeker toen de oorlog uitbrak was het ongelooflijk fijn dat we ons samen op het maken van iets moois konden concentreren. Bij de Oscars is het altijd saai als de prijswinnaars iedereen beginnen te bedanken, dus ik zal het jullie besparen, maar realiseert u zich dat ik maar een klein radertje ben geweest in een gigantische productie. Casper, Helga, Gijsbert, Jim, Ido, Joost – de lijst gaat door en door. Wat dat betreft zie ik nog het meeste op tegen 1 januari. Als er opeens geen reden meer is om samen te komen. Als er geen theaters zijn om naartoe te rijden, geen theaterbezoekers om voor te spelen en geen team om mee te overleggen hoe we het allemaal af gaan krijgen.
Gelukkig zijn er een boel voorstellingen die ik in het afgelopen halfjaar gemist heb. Mijn voornemen is om veel zelf in de zaal plaats te nemen en dat eens goed in te halen!
Dit artikel verscheen eerder in een dubbeldikke kersteditie van de VARAgids. Als eerste lezen? Word abonnee.
Meld je snel en gratis aan voor de BNNVARA nieuwsbrief!