Aan de rafelranden van Nijmegen hebben de Nijmeegse Stadsnomaden een stukje niemandsland omgevormd tot een levendige woongemeenschap. Mede initatiefnemer Tim Simons gelooft niet in een strak gereguleerde wijkplanning maar in pipowagens, organische paden en in een collectief dat al jaren experimenteert met hoe samenleven óók kan. Niet alleen met de bewoners onderling maar ook met de buurt wordt op elke vierkante meter een antwoord gegeven op de vraag: wat als we het wonen opnieuw mogen uitvinden?
Waar zijn we?
Geografisch gezien zijn we in Nijmegen, aan de rand van de stad. Hier heeft ooit een schoolgebouw gestaan. Nadat de gemeente dat gesloopt had, bleef er een tijdelijk braakliggend terrein over. Onze woongroep zag toen de kans om hier neer te strijken. De gemeente Nijmegen heeft ingezien dat ze ook voor alternatieve vormen van bewoning kavels vrij moet maken, dus konden we hier tijdelijk blijven. In de toekomst zullen hier experimentele woningen en ateliers komen.
Er komen hier experimentele woningen, maar die staan hier met jullie groep toch eigenlijk al?
Ons project is vrij onconventioneel, in de zin dat wij zelf verantwoordelijk zijn voor de invulling en daarmee de bebouwing. We beslissen zelf over de kwaliteit, het onderhoud en wat het uitstraalt. Voor de gemeente is het leuk om met zo’n project te spelen, maar uiteindelijk zie je dat ze toch terugvallen in hun oude, traditionele rol: het waarborgen van een bepaalde standaard. Dus dan moet er ineens een woningbouwcorporatie of onderhoudscontract komen om zo’n plek in de gaten te houden. Dus ja, we zijn experimentele woningen, maar ik denk niet dat we precies zijn wat de gemeente zoekt. Toch een beetje te vrij.
Hoe zijn de Nijmeegse Stadsnomaden ontstaan?
We zijn begonnen met een tractor en een pipowagentje op een locatie naast de universiteit. We wilden gewoon heel graag laten zien dat wonen en leven anders kan – en ook mogelijk moet zijn. Het was toen een pilot, een groot experiment. Het was echt gaaf, want veel studenten wisten ons te vinden. We gaven bijvoorbeeld elke week een eetcafé met muziek erbij. En daar kwamen veel, héél veel mensen op af. Zo kregen we veel aandacht voor onze manier van leven. Alleen zaten we toen op grond waar de eigenaar niet zo blij mee was. Maar de gemeente had zoiets van: wij vinden het heel leuk en interessant. Dus kregen we een ander stuk grond aan de rand van de stad toegewezen. En daarna zijn we nog eens verhuisd. Dit is onze derde locatie.
Wij zijn nomaden. Niet in de zin dat ons vee het gras opeet en we dan weer doortrekken, maar omdat de braakliggendheid van een terrein op een gegeven moment opraakt. De stad heeft toch behoefte om te ontwikkelen. Mensen willen niet eindeloos leven naast een suf, saai grasveld of modderig bouwterrein. Dan komen wij: wij geven er invulling aan, totdat het klaar is om ontwikkeld te worden – en dan gaan we weer.
En wat is jullie manier van leven dan?
We proberen heel erg creatief, intuïtief en zonder vooraf vaststaand plan te kijken naar hoe je een plek organisch invulling kunt geven. Dus we planten een boom, en later komen we erachter of die nou goed stond of toch erg in de weg. Daarnaast zijn we erg in contact met de natuur en de buitenwereld. Ik denk dat iedereen de sfeer van kamperen wel kent. Onze muurtjes zijn dun, we hebben veel gemeenschappelijke ruimtes en zijn van nature veel buiten. De regen, de wind, de kou, de hitte, de droogte – je bent veel meer in verbinding met de natuur. Veel meer dan in de stad of traditionele bebouwing. En we hebben het ideaal om niks nieuws te kopen. We bouwen alles met afval en tweedehands materialen.
Hoe evolueert zo’n plek als jullie er neerstrijken?
We zijn hier niet vanuit negativiteit aan begonnen. Niet met het idee: wij kunnen het beter dan de maatschappij, of: de wereld is stom. Sterker nog, de conclusie van het experiment is geworden dat we de afgelopen tien jaar het wiel opnieuw aan het uitvinden zijn geweest. Onze huisjes worden steeds wat groter en comfortabeler. We hebben inmiddels een stoep aangelegd, er ligt een goot langs, een leiding met drinkwater en een pompsysteem om onze lage plekken leeg te pompen. En terwijl je dat allemaal aan het doen bent, kijk je naar de woonwijk achter je en denk je: hé, maar dat is allang al een keer uitgevonden. Die stoepen, die grote pompsystemen, riool, drinkwater. We zijn helemaal niet zo vernieuwend. Wat het experiment eigenlijk laat zien, is dat het in de wereld helemaal niet zo verkeerd geregeld is. En dat is, vind ik, een hele leuke uitkomst – want dat is heel positief.
Waarom blijf je dan toch hier wonen, en niet in een woonwijk?
Zoals je zag: je kwam niet via een poort binnen. Je kunt gewoon vrij naar binnen lopen. We proberen heel erg in verbinding te staan met de omgeving. De mensen die hier in de wijk in een flat wonen, kunnen daar – zeggen ze – beter mee omgaan als ze hier af en toe hun ding kwijt kunnen. Wat ons anders maakt dan een dorp of stedelijk gebied, is dat wij ons heel erg richten op de cultureel en maatschappelijk toegevoegde waarde. Iedereen die met een plan rondloopt wordt gehoord en kan hier misschien iets doen.
Je ziet nu zoveel initiatieven in wijken en flats om mensen bij elkaar te krijgen. Het is zo jammer dat steden en wijken vaak alleen maar zijn opgebouwd uit woningen. Daardoor mis je de cafés, de kleine winkels – en daarmee de ontmoetingsplekken. En dat proberen wij juist heel erg te creëren. Wij vinden dat elke gemeente een stukje land vrij zou moeten maken voor een broedplaats of creatieve woongemeenschap. Het is geen oplossing voor de woningnood, maar er is gewoon vraag naar deze manier van wonen, samenkomen en leven. Het geeft de stad kleur – maar dat effect zie je pas veel later. Want we moeten met z’n allen niet vergeten dat plekken als de Melkweg, de grote poppodia in Nijmegen, Ruigoord – al dat soort plekken zijn ontstaan uit mensen die zijn samengekomen en met eigen kracht, dus niet met geld maar met creativiteit, iets hebben neergezet. Niet alleen voor zichzelf, maar ook voor de omgeving.
Tekst gaat door onder de foto.
Wat is de grootste uitdaging voor jullie?
“Wat echt jammer is, is dat we ons – zoals gezegd – als nomaden presenteren: we geven invulling aan een braakliggend terrein en als het ontwikkeld wordt, trekken wij weer door. Maar dat is niet wat er in de realiteit gebeurt. We moeten vaak weg, terwijl er met de grond vervolgens niks gebeurt. De eerste locatie waar we hebben gestaan: daar is nu nog steeds niks. De tweede locatie: ook daar is nu nog steeds niks. Het is frustrerend als de basis van je concept niet wordt gehonoreerd: je wordt weggestuurd terwijl je een band hebt opgebouwd met de buurt, en een hele vette pop-up locatie hebt neergezet – maar het gaat daarna terug naar niks.
Voor ons persoonlijk lopen we juist tegen ons eigen concept aan: we houden de tijdelijkheid in stand, waardoor we nooit iets duurzaams opbouwen. Want je wilt eigenlijk, zodra je aankomt, meteen goede wandelpaden aanleggen. Maar als je niet weet of je langer dan een jaar blijft, ga je daar dan toch op bezuinigen. Dus leggen we gewoon planken op de grond, maar die rotten na een jaar of twee weer weg. We bouwen steeds een dorp voor tijdelijk. Na een paar jaar is het vergaan, en wil je ook vertrekken.
Je ziet dat het hyper-tijdelijke verplaatsen, om de drie à vier jaar, ons begint op te breken. Dat gaan we niet oneindig lang volhouden. En duurzaamheid zit zo in ons karakter dat we ook graag iets duurzaams willen bouwen. We willen onze bomen zien groeien en een voedselbos aanleggen. Er zit ook duurzaamheid in de mens: we willen heel graag aarden in dit paradijs, en het niet alleen nalaten aan de omgeving – maar ook aan een volgende generatie.”
De gemeente Nijmegen heeft inmiddels het belang van culturele broedplaatsen ingezien en het beleid daarop aangepast. De gesprekken lopen om Tim’s ecodorp een meer permanente bestemming te geven.