Hoe moet het nu verder wanneer je favoriete kunstenaar of publiek persoon een wandaad begaat?
Het was een onthulling die ergens als achtergrondnieuwtje op enkele websites te lezen was: één van mijn favoriete schrijvers heeft zich in het verleden aardig misdragen jegens vrouwen. Deze schrijver – die me trillend van verheuging zijn bladzijden deed omslaan, die me raakte in een diepte die ik van mezelf nog niet kende – had zich schuldig gemaakt aan wangedrag. Zeer terecht heeft hij het boetekleed aangetrokken. Dagvaardingen dienen zich inmiddels aan. Enigszins ontzet wist ik even niet hoe ik hiermee moest omgaan. Hoe moest dat nu met zijn prachtige verhalen, mocht ik daar nog wel van genieten?
Een mens blijft maar mens. Gedrag dat niet door de beugel kan, lijkt consistent te blijven bestaan. Echter heeft het bij ‘publieke personen’ – en vooral individuen die iets maken – ook een effect op het publiek. Bedenk maar eens hoe diep Kevin Spacey viel – en nog steeds valt – nadat in de openbaring kwam hoe hij zich vergreep aan anderen. Moreel gedrag van de kunstenaar heeft een impact op zijn of haar bewonderaar. Het tast het ook het kunstwerk an sich aan, want wie zal een film met Kevin Spacey bekijken zonder een grimas te trekken, denkend aan zijn teloorgang? Voorbeelden zijn er te over. Ezra Pound als vermeend fascist, Céline als snertvent, Polanski, Woody Allen, et cetera. Ook zeer recentelijk staan we voor dilemma’s, want kunnen we de Cosby Show nog wel met plezier terugkijken? Mogen we nog meezingen met liedjes van R. Kelly? Lachen met Louis CK? Doet de achtergrond van Oliver Stone iets af van films als ‘Platoon’ of ‘JFK’? Velen zullen met hand en tand de naam en eer van ‘hun’ vermaarde artiesten verdedigen, want ze hebben zichzelf immers geïdentificeerd met het idool. Elvis Prestley’s tuchteloze gedrag vervuld sommige fans zelfs met enige trots.
Journalist Constance Grady is in strijd met zichzelf: ze koestert warme gevoelens jegens films uit haar jeugd. Echter zijn enkele van deze producties, zo blijkt nu, gepaard gegaan met verdorven gebeurtenissen achter de schermen. Ze voelt zich onbehaaglijk wanneer ze naar deze films verlangt. Het kunstwerk lijkt besmet met naargeestigheid. Grady heeft echter een manier gevonden om met dit fenomeen om te gaan, ze beroept zich namelijk op het New Criticism. Deze legt uit dat we de artiest – de mens – moeten scheiden van het kunstwerk. De ideeën die je hebt over het individu dat het kunstwerk heeft gemaakt zijn irrelevant. Het gaat om het gemaakte. Datgene wat waardevol is, telt. De postmodernistische versie gaat zelfs verder dan dit: ‘de artiest is niet alleen gescheiden van het kunstwerk, hij is zo goed als dood.’
Is deze redenering zaligmakend? Kunnen we zo weer genieten van fascinerende kunst gemaakt door bedenkelijke figuren? En dan is er nog een vraag: kunnen deze figuren doorgaan met het maken van kunst? Comedian Aziz Ansari is diep door het stof gegaan en lijkt zijn carrière weer te kunnen voortzetten, met de nodige dosis zelfspot. Anderen verdwijnen uit zicht of worden door hun beroepsgroep geëxcommuniceerd.
Bladerend door de bundels van mijn favoriete schrijver blijf ik aangedaan door zijn verhalen. Misschien ben ik wel een ‘New Critic’. Of is het zo dat ik me reeds te sterk geïdentificeerd heb met de maker en daardoor irreëel vergevingsgezind ben?