Nog even en dan gaat het nieuwe jaar van start. Bij het uitluiden van het oude zijn wij gewend aan de oudejaarsconferènce danwel andere humorvolle verstrooing die ons vrolijk het nieuwe inleid. De Keizer van de stand-up, grootmeester Richard Pryor (1940-2005), is daarvoor een uitstekende keuze. Alweer een tijdje ons ontvallen maar blijvend, universeel, onweerstaanbaar leuk. En nooit vrijblijvend, maar altijd confronterend rauw.
Goede scherpe comedy schuurt, schrijnt en laat ons lachen als een boer met enige kiespijn. De beste comedians leggen de vinger niet alleen op de obligate zere plekken maar zetten hun hak ook probleemloos op een open zenuw. Ongemakkelijke, taboe-onderwerpen worden aan een genadeloze analyse onderworpen en er volgt een confrontatie die ons zo keihard in de spiegel dwingt te kijken dat een bevrijdende lach de enige uitweg is. Het publiek dient zich te herijken. We lachen uit schaamte, angst of ‘Het Groot Menselijk Onvermogen’ én we lachen ‘die ander’ graag uit, veilig als we zijn in een donkere zaal zonder volgspot op ons gericht.
Alijd op de scherpe rand en schaamteloos eerlijk over zijn eigen en ons aller tekortkomingen. Op het vertellen van een mop heb ik hem nooit kunnen betrappen, al zijn materiaal kwam recht uit het echte leven, en soms een beetje uitvergroot. Een bezoeker van éen van zijn shows: “..superconcept of life, that will make everything funny”. Pryor’s meesterschap kenmerkte zich in een pose die zó echt leek dat hij zijn publiek er in deed geloven.
Hij was verre van een ‘kansloze boze African American man’ maar in ’s mans eigen woorden: “..I was a lucky black child”. Oma Pryor exploiteerde meerdere bordelen en zijn opa was eigenaar van een zogenaamde poolhall. Zijn achtergrond was die van bemiddelde ondernemers maar tegelijk bouwde hij zichzelf een alter-ego dat naadloos aansloot bij de zorgen en leefwereld van de achtergestelde zwarte Amerikaan. Iemand liep eens door de buurt, luid verkondigend:“Be black and be proud!”. De reactie van Richard’s ouders was veelzeggend: “My parents go: That nigger’s crazy”.
In die dagen was ‘Black’ nog niet ‘Beautiful’ en wilden mensen anders worden aangesproken dan later in de sixties en seventies: “Don’t call me black. I’m a Negro” (Voor wat betreft de glorie-dagen die zouden volgen, zie mijn eerdere observatie getiteld ‘Blaxploration’).
Een groot deel van Pryor’s briljante comedy komt uit díe ongemakkelijkheid, de bewustwording van blank en zwart en de onvermijdelijke wrijving die dat gaf. In de registraties van zijn shows hoor en zie je de verbondenheid van zijn publiek met de entertainer. Blank en zwart schreeuwt, geeft commentaar maar lacht zich bovenal tranen. Er ruist een mantra: ’Richard is one of us, we’re all the same!’. Zo confronterend als hij de zwarte gemeenschap van zijn jeugd kon neerzetten met alle rauwe drank, drugs en sexverhalen ( “I was a dick-junkie”), zo fel haalde hij begin jaren tachtig ook uit naar zijn blanke publiek.
Pryor was inmiddels uitgegroeid tot populaire filmster maar verloochende zijn ware stiel niet. “..I don’t want them hip white people calling me a nigger..or telling me niggerjokes. I don’t like it!”.
En terwijl hijzelf nog in diezelfde show uit 1982 strooide met het woord ‘nigger’ maakte Pryor tevens een kort maar krachtig korte metten met het woord: “..Thats a word that’s used to describe our own wretchedness. And we perpetuate it now, ‘cause it’s dead!”. In een notedop: Dat was een woord dat vroeger onze ellendige staat beschreef. Dat is nu vereeuwigd, want het is een dood begrip!
Het begrip was wat hem betreft statisch geworden; nietszeggend. De verontwaardiging was echt, en ook zijn eerlijkheid over eigen zwakheden als druggebruik en zijn grote moeite een normale relatie met vrouwen te onderhouden (“This is my fourth, fifht, sixth marriage. Eight? I don’s know. But i remember every woman i was ever in love with. I remember all twelve of them..”). Het waren de grootste troeven waar zijn oeuvre om draaide; Seks, Drugs, Vrouwen en ‘Being Black’.
Niemand anders dan Richard Pryor kon je zo hard laten lachen om de banaliteiten van het alledaags leven, en dat doet blank en zwart nog altijd. ‘Dedicated to those who conspire to make us laugh’ staat op de titelrol van éen van de eerste beeldregistraties van zijn shows.
We zullen het er voor eeuwig mee moeten doen.