Uit die morele plicht vloeit logischerwijze voort dat we dit jaar gezamenlijk stilstaan bij de genocide die Israël pleegt in Gaza.
Geen maand is zo bedrieglijk als mei. Mei is als de lelietjes-van-dalen die in Frankrijk op de Dag van de Arbeid traditiegetrouw op elke straathoek worden verkocht: wonderschoon, maar misselijkmakend. Elk jaar weer worden kinderen in het ziekenhuis opgenomen die wel eens van zo’n lieflijk lenteklokje – ‘Carillonez! Car voici Mai!’ – wilden proeven. Mei is als het gelijknamige gedicht van Gorter: het begint met ‘een nieuwe lente en een nieuw geluid’, en eindigt met een begrafenis. Mei is drie dagen zomergevoel, en dan, hup, Dodenherdenking. Goed, in Nederland viert men ook Bevrijdingsdag, maar daaraan beleeft een Nederlander in het buitenland weinig vrolijks; het is lastig hossen in je eentje.
Blijft de Nationale Dodenherdenking over. Herdenken kan overal. Dus ik herdenk. Niet enkel uit plichtsgevoel of piëteit – dat ook, maar de Dodenherdenking overkomt me elk jaar min of meer, overvalt me zoals de herinnering aan een in mei gestorven vriend bij het zien van de eerste iris in bloei.
Als jongetje ging ik vaak mee met mijn vader, die burgemeester was, om een krans te leggen bij het plaatselijke oorlogsmonument. Ik herinner me dat ik daar vooraf niet altijd zin in had, omdat ik me netjes moest aankleden en gedragen en de mensen naar me zouden kijken. Maar eenmaal opgenomen in de choreografie van het ritueel genoot ik er eigenlijk wel van: de bloemenkransen, de schittering van de lage lentezon in het koper van de trompet die de Taptoe blies, en daarna de steevast door vogelzang omlijste stilte. De stilte die des te indrukwekkender was omdat je je eens niet hoefde af te vragen waar al die grote mensen aan dachten: je kon ervan uitgaan dat ze dachten aan de Nederlanders die in de Tweede Wereldoorlog waren vermoord door de Duitsers. Soldaten, verzetsstrijders, joden – zo zou ik destijds hebben geantwoord op de vraag wie op 4 mei werd herdacht. Het waren, in mijn herinnering, overzichtelijke tijden. Het debat over wie wel en niet tot de te herdenken groep mocht behoren werd bij mijn weten nog niet zo luidruchtig gevoerd als nu.
In de decennia tussen de kransleggingen met mijn vader en dit schrijven moest ik helaas volwassen worden, en daarbij hoorde – en hoort volgens mij nog steeds, voor elk kind – het pijnlijke proces van leren en denken over de Shoah. Niet elk kind hoeft, zoals mijn arme Franse vriendin, op haar veertiende op school gedwongen te worden de hele Shoah van Claude Lanzmann te bekijken, niet elk kind hoeft Auschwitz te bezoeken of Primo Levi door te ploegen, maar tegen de tijd dat het volwassen wordt zou het toch enige notie moeten hebben van de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog. Zo wordt nu eenmaal de kans vergroot dat voldoende kiesgerechtigde burgers het belang inzien van het hebben en behouden van een democratie en een rechtsstaat, en daarmee de kans dat de Nationale Dodenherdenking meer voor hen zal betekenen dan een aardig, typisch Nederlands, wat nostalgisch ritueel. Het is niet erg om stiekem een beetje te genieten van de Taptoe, van het gehannes met rouwlinten, zolang de vierde mei ons ook herinnert aan de morele plicht (anders kan ik het niet zeggen) die democratie en de rechtsstaat hoog te houden.
Uit die morele plicht vloeit logischerwijze voort dat we dit jaar gezamenlijk stilstaan bij de genocide die Israël pleegt in Gaza.
Niet iedereen is het daarmee eens. ‘We moeten stilstaan bij de slachtoffers van toen. De doden van toen hebben niets te maken met de doden van nu,’ hoorde ik de Amsterdamse rabbijn Yanki Jacobs deze week zeggen op de radio. Ik weet werkelijk niet hoe hij dat bedoelt: volgens mij zijn er tientallen mogelijke verbanden te leggen tussen de doden van toen en nu. Zonder in te gaan op ingewikkelde kwesties als intergenerationeel trauma kunnen we ons eenvoudige vragen stellen als: is de dood van de slachtoffers van toen niet mogelijk gemaakt door het af- en ontbreken van een rechtsstaat, precies zoals dat geldt voor de dood van inwoners van Gaza?
Dezelfde rabbijn zei: ‘Laten we de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog herdenken, zonder dat we het politiseren en daarmee het slachtofferschap van de slachtoffers onteren.’ Ook die wens roept een eenvoudige vraag op: onteren we de slachtoffers niet juist door te doen alsof we niets van hun lot hebben geleerd? Het pijnlijke proces van leren en nadenken over de Shoah zou toch ergens toe moeten leiden? In elk geval tot de durf onze mond open te doen. Wanneer we deze vierde mei durven praten over de slachtoffers van de genocidale moordpartij die op ditzelfde moment plaatsvindt in Gaza, eren we daarmee niet alleen alle slachtoffers ‘van toen’ maar ook, in het bijzonder, iedereen die zich voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog tegen de fascisten verzette (onder wie veel joden, zoals Guus Luijters onlangs nog benadrukte in zijn laatste boek, Misvattingen over de Shoah in Nederland).
De herdenking aangrijpen om (geweldloos) te protesteren toont, kortom, juist dat we begrijpen wat we herdenken. Dat is heel wat anders dan het ‘politiseren’ van dit ritueel – dat me, nogmaals, dierbaar is.
Laten we op de vierde van deze mei, een maand die ook dit jaar ongetwijfeld weer even wonderschoon zal zijn als misselijkmakend – ik lees dat Martin Bosma opnieuw een krans mag leggen –, nu eens precies doen wat het Nationaal Comité 4 en 5 mei van ons vraagt: ‘Tijdens de Nationale Herdenking herdenken wij allen – burgers en militairen – die in het Koninkrijk der Nederlanden of waar ook ter wereld zijn omgekomen of vermoord; zowel tijdens de Tweede Wereldoorlog en de koloniale oorlog in Indonesië, als in oorlogssituaties en bij vredesoperaties daarna.’
Allen. Dus ook alle slachtoffers van het huidige Israëlische geweld, en ook, natuurlijk – het spreekt voor zich maar ik zeg het er voor de goede orde even bij – de slachtoffers van 7 oktober 2023.
Meld je hieronder gratis aan voor Joop NL. Iedere donderdag een selectie opvallende nieuwsverhalen, opinies en cartoons in je mailbox.