De winst die boeren maken met een koe is minimaal. Ze zouden per hectare zelfs meer verdienen met het plaatsen van zonnepanelen.
Er zijn een groot aantal factoren die het huidige Nederlandse systeem van landbouw en voedingsproductie (agrofood) langzaam kapot maken. Denk aan de enorme economische problemen waarmee de Nederlandse boeren op dit moment worstelen. In totaal hebben de ongeveer 50.000 boeren een schuldenlast opgebouwd van meer dan 30 miljard. De Rabobank is de grootste geldschieter met meer dan 27 miljard, en de melkveehouders hebben de meeste schulden. De varkensboeren hebben soms een bovenmodaal inkomen (vanaf 90 % percentiel) maar vooral melkvee- en groenteboeren verdienen modaal of minder. Wereldmarktprijzen van en vraag naar melkproducten en vlees gaan erg op en neer, en zijn nu voor varkensvlees gunstig en voor melk ongunstig.
Deze moeilijke inkomenspositie heeft te maken met de richting die het systeem ongeveer 50 jaar heeft ingeslagen: voor de wereldmarkt produceren tegen wereldprijzen. Dus de Nederlandse melkproducten gaan slechts voor 20 % naar de Nederlandse gebruikers, hetzelfde geldt voor varkensvlees en voor tomaat en paprika. Niettemin zijn er in Nederland per jaar 3,5 miljoen runderen, 25 miljoen varkens en 150 tot 200 miljoen kippen (cijfers van CBL en CBS).
Nederland een belangrijke wereldspeler? National Geographic publiceerde een artikel getiteld “ This Tiny Country Feeds the World ”. Minister Carola Schouten beweert ook zoiets: “De exportcijfers laten opnieuw zien dat de Nederlandse land- en tuinbouwsector een belangrijke speler is als het gaat om het produceren van voedsel voor een groeiende wereldbevolking.“ Staatssecretaris voor Landbouw Sharon Dijksma zei in 2014 hetzelfde: “Nederland is wereldspeler op landbouwgebied en na de VS de grootste exporteur van agrarische producten in de wereld.” En Wouter van Dieren schrijft: “De Nederlandse boer doet mee aan deze carrousel. Hij is zo succesvol dat hij de wereldmarkt van melk, vlees en glastuinbouw kan domineren. De lokale supermarkt is niet de bepalende factor.”
Er wordt vaak gezegd dat Nederland tweede exporteur van landbouwproducten (beter: agrofoodproducten) in de wereld is. Dat klopt. Voor ongeveer 90 miljard wordt er uitgevoerd. Voor de helft is deze uitvoer echter doorvoer van buitenlandse producten. Nederlandse boeren komen daarbij niet aan te pas. Denk aan cacao, thee, koffie, maar ook aan landbouwmachines of ruimer, voedselverwerkende machines (robots etc). Het aandeel van de primaire productie is veel geringer: de exportwaarde van varkensvlees is ongeveer 9 miljard; die van bloemen is het grootste (10 miljard).
Nederland is geen wereldspeler: dat ene cijfer, tweede exporteur, wordt verkeerd gelezen. Nederland komt niet in het rijtje voor van grote producenten van melkproducten, varkensvlees of graan. Nederland produceert ongeveer 0,4% van de wereldproductie. Ondanks de enorme hoeveelheid melk, eieren en vlees zijn de Nederlandse boeren kleine spelers en kunnen ze niet de lakens uitdelen op de wereldmarkt. De productie van veeboeren staat op de 13 e of 14 e plaats wereldwijd.
De tienmaal grotere spelers, zoals VS, China, India en Brazilië en de grote multinationals zoals Cargill en JBS bepalen de prijzen van veevoer, maar ook van de eindproducten (melk, vlees). De Nederlandse boer is dus een machteloos speeltje in de handen van de grote spelers, terwijl Nederland wel volgepropt zit met de landbouwhuisdieren en hun uitstoot. De wereldmarkt werkt zonder consideratie voor lokale processen: dat is de tweede factor die de Nederlandse landbouw opbreekt.
Ratrace naar de bodem Het exportcijfer laat ook nog iets anders niet zien: Nederland is vijfde wat betreft import van landbouw- en food-goederen. Zo wordt voor 780.000 hectare in het buitenland soja voor Nederlands veevoer verbouwd. (zie: Sojaverbruik in de Nederlandse diervoederindustrie 2011-2013; Inventarisatie in opdracht van Stichting Ketentransitie verantwoorde soja)
Levend in de bubble van “wereldspeler” denken de deelnemers aan het systeem aan niets anders dan meer volume. Groeien betekent meer volume, dus bijvoorbeeld meer beesten. Intensieve boeren kunnen alleen nog wat verdienen in dit systeem door meer melk, meer vlees van meer dieren aan te bieden, dus zo goedkoop mogelijk. Daarna proberen ze steeds meer hun kostprijs te drukken door meer melk uit koeien en meer vlees uit varkens te persen. Groeien betekent kwantiteit. Zo vertelde boer Theo Vernooij “ eerder dit jaar in NRC dat hij zijn bedrijf wil uitbreiden. “Ik loop vast op stikstof. Ik krijg geen vergunning van de provincie.” Vernooij houdt nu 800 zeugen, daar wil hij 1.250 van maken.
Maar de winst die boeren maken met een koe is minimaal. Ze zouden per hectare zelfs meer verdienen met het plaatsen van zonnepanelen. Bleeker (ja die!) is directeur van een zonnepanelenbedrijf en biedt boeren 7000 euro voor een hectare met zonnepanelen; met mais verdienen ze ongeveer 2000 euro. De onrust onder boeren is dus enorm groot. Per dag verdwijnen drie à vier boeren, want een opvolger kunnen ze niet vinden voor deze ratrace naar de bodem.
De doodsteek voor de bubble van de wereldspeler is waarschijnlijk de precieze doorrekening die Meino Smit in zijn studie ‘De Duurzaamheid van de Nederlandse landbouw’ (2018) heeft gemaakt van alle op papier beschikbare kosten van de opbrengst van een hectare beheerd volgens intensieve landbouw. Wanneer je het indirecte landgebruik, de indirecte arbeid, de indirecte energie, het indirecte water etc. berekent, dan zie je dat de Nederlandse landbouw minder productief is 2020 dan in 1950. Het is nu tijd voor grote veranderingen.