Logo Joop
De opiniesite van BNNVARA met actueel nieuws en uitgesproken meningen

‘De onderdrukten mogen elke paar jaar bepalen welke vertegenwoordigers van de onderdrukkende klasse hen mogen vertegenwoordigen’

  •  
08-08-2025
  •  
leestijd 4 minuten
  •  
1170 keer bekeken
  •  
karlmarx

Karl Marx over de democratie

Marx analyseerde van jongs af aan de politieke verhoudingen. Hij zag dat in een kapitalistische maatschappij de staat, parlement en overheid overwegend de belangen van het grootkapitaal behartigen en de bestaande klassenverhoudingen in stand houden. Zolang de arbeiders daar geen greep op hebben, blijven zij naast hun economische vervreemding door uitbuiting tevens vervreemd van de politiek.

Bekend is Marx’ scherpe karakterisering van de staat in de kapitalistische maatschappij: “De onderdrukten mogen elke paar jaar bepalen welke vertegenwoordigers van de onderdrukkende klasse hen mogen vertegenwoordigen en onderdrukken."

Daarom dacht hij aanvankelijk dat alleen een revolutie die zowel de economische uitbuiting in de fabriek als de politieke onderdrukking door de staat de vervreemding kon opheffen en sociale rechtvaardigheid kon brengen. Maar een concrete voorstelling of voorbeeld van zo’n revolutionaire actie is bij hem aanvankelijk nog niet te vinden.

Later meende hij dat het in een aantal landen ook belangrijk was dat de arbeiders algemeen kiesrecht eisten, zodat ze via verkiezingen een meerderheid in het parlement zouden kunnen verwerven en zo de macht van het kapitaal uiteindelijk via legale weg kunnen overnemen. Vervolgens zal, volgens Engels, de staat langzaam moeten afsterven. Er is dan geen sprake meer van een staat, als een van de bevolking losstaande of zelfs tegen de bevolking gericht regeringsapparaat, in handen van beroepspolitici.

Maar het is een illusie om te denken dat politieke besluitvorming dan plaats zal maken voor een beheer van zaken dat heel goed aan een beperkte groep van betrouwbare abtenaren overgelaten kan worden. Dat is natuurlijk de distopie van een technocratie. Politieke verschillen van inzicht zijn natuurlijk van alle tijden ook in een klassenloze maatschappij.

Socialisme en democratie
Socialisme zag Marx in samenhang met democratie, het was er als het ware de voltooiing van.

Democratie is pas waarachtig als die niet alleen doordringt in het politieke, maar ook in het sociale en economische domein, in de bedrijven en maatschappelijke organisaties. Marx’ oproep (met Engels) in het ‘Communistisch Manifest’ (1848) aan alle arbeiders om zich te verenigen, bevatte een dubbelle democratische aansporing. Ze moesten zich enerzijds op politiek niveau de staat toe-eigenen en anderzijds op economisch niveau de bedrijven overnemen en die onder hun directe zeggenschap plaatsen.

Tijdens de februari-revolutie in 1917 probeerden arbeiders en soldaten de leiding in de fabrieken en garnizoenen over te nemen en stuurden zij afgevaardigden naar vertegenwoordigende Raden (Sovjets). Maar dit stelsel werd door de Bolsjewieken om zeep geholpen, inclusief het parlement (Doema). Het maakte plaats voor een anticommunistische partijdictatuur, waarvoor Marx zich in zijn graf omgedraaid zou hebben.

Dit systeem werd populair bij een aantal marxisten en anarchisten (in ons land: Anton Pannekoek en Arthur Lehning). In München functioneerde in de nasleep van Novemberrevolutie (de overgang van het Duitse Keizerrijk naar de Weimarrepubliek in 1918/1919) nog kort een vorm van radencommunisme met arbeiders- en soldatenraden.

Commune van Parijs
In zijn tijd noemde Marx de Commune van Parijs die enkele maanden aan de macht was in Frankrijk in 1871 een voorbeeld van een arbeidersdemocratie. Hiermee toonde hij zich verwant met de anarchist Michael Bakoenin, terwijl hij de anarchisten (Pierre-Joseph Proudhon) tot die tijd altijd fel had bestreden.

Al tijdens de Franse Revolutie (1789-1795) kende Parijs een gemeenteraad die was gekozen door de ‘primaire vergaderingen’ van de (60, later 48) Wijkraden (Secties) en die werden gedomineerd door de revolutionaire handwerkslieden (sansculotten).

De Commune zoals hij die beschrijft in ‘De burgeroorlog in Frankrijk’ bestond uit lokale raadsleden meestal arbeiders die door het volk werden gekozen en door hun kiezers konden worden teruggeroepen. De Raad van de Commune die zowel als parlement als regering functioneerde, was een representatieve afspiegeling van het Parijse volk. Onderwijsinstellingen werden toegankelijk voor het gewone volk. Rechters en ambtenaren moesten gekozen worden en verantwoording afleggen aan het volk, dat hen ook kon teruggeroepen. De Commune was ook van plan om het privébezit af te schaffen uit naam van de coöperatieve productie.

“Het algemeen kiesrecht moest het in de Communes geconstitueerde volk dienen als een regering van de arbeidersklasse … de eindelijk ontdekte politieke vorm waaronder de economische bevrijding van de arbeid zich kon voltrekken.” Hoewel hij zeker niet onkritisch was over deze noodlottige onderneming (hij wees er bijvoorbeeld op dat de meeste combinaties geen socialisten waren) vond hij er veel elementen van een socialistische politiek in terug. Dit scenario kwam bovendien voort uit de praktijk van de arbeiders en was geen theoretische constructie. Gedurende een korte spannende tijd was de staat niet langer een vervreemde macht en had hij in plaats daarvan de vorm aangenomen van zelfbestuur door het volk.

De ‘dictatuur van het proletariaat’
Marx noemde de Commune van Parijs een voorbeeld van een ‘dictatuur van het proletariaat’, een uitdrukking ontleend aan Louis Auguste Blanqui (1805-1883), een Franse revolutionair en straatvechter die een groot deel van z’n leven in de gevangenis doorbracht. Die uitdrukking klonk velen nogal autoritair in de oren en is vaak gebruikt om de ideeën van Marx te diskwalificeren. Hij bedoelde er echter mee te zeggen, dat het gewone volk de absolute politieke macht bezat, een ultieme vorm van democratie dus.

Pikant in dit verband is, dat de klassiek historicus Paul Cardledge [Democracy: A life, 2016] de Klassieke Atheense democratie ook heeft gekarakteriseerd  als een ‘dictatuur van het proletariaat’, omdat het zich na een democratische revolutie in 507 v. Chr. ontegenzeggelijk tot een hegemonie van het gewone volk over de rijke klasse had ontwikkeld. Oorspronkelijk zou demos in de Griekse taal ook niet volk zonder meer, maar specifiek het gewone volk betekend hebben.

Voor Marx kan socialisme niet bestaan zonder een stevige basis in een fundamenteel democratische maatschappij in al zijn geledingen: op centraal en decentraal niveau (politiek); in bedrijfsleven (economie) en alle andere maatschappelijke organisaties.

Marx heeft zich over de betekenis van de klassieke Atheense democratie niet uitgebreid uitgesproken. Hij zag wel de grote politieke invloed die gewone burgers konden uitoefenen, maar wees ook op de kwetsbaarheid voor een aristocratische machtsovername, die op het eind van de 5e eeuw v. Chr 2x plaats greep, maar na korte tijd werd overwonnen.

Delen:

Altijd op de hoogte blijven van het laatste nieuws?

Meld je hieronder gratis aan voor Joop NL. Iedere donderdag een selectie opvallende nieuwsverhalen, opinies en cartoons in je mailbox.

BNNVARA LogoWij zijn voor