Het valt me op hoe fictie en werkelijkheid tegenwoordig steeds meer door elkaar heen lopen.
Nico Haasbroek becommentarieert wekelijks ontwikkelingen in de media.
De kans is groot dat mijn debuutroman voor het eind van dit jaar verschijnt. De titel is ‘Tijdverdrijf’ en ik kan nu al verklappen dat ik mij achter een pseudoniem ga verstoppen. Dat doe ik niet uit zelfbescherming. Ik kom er hier ook rond voor uit. De hoofdpersoon is de schrijver Peter Wallmann en het leek mij daarom aardig om zijn naam op de cover te zetten. Verder wil ik mijn non-fictieboeken onder mijn eigen naam publiceren en mijn verzonnen verhalen onder de naam van Wallmann. Dat is een cryptische verwijzing naar mijn nog levende Duitse vrienden Günter Wallraff en Wolf Biermann.
Nadat ik de laatste jaren met stijgend plezier in de wereld van het boek had rondgezworven, besloot ik op mijn oude dag in juni 2018 om te proberen om een roman te schrijven. Een plezierige en tijdrovende bezigheid om de tijd mee te verdrijven. Minstens zo boeiend als het bedrijven van journalistiek.
Om het schrijfproces op gang te brengen begon ik met het schrijven van een boekdagboek. ‘De ultieme roman schrijven, wie wil dat niet’, luidde de eerste zin. En daarna ontwikkelde en beschreef ik allerlei ideeën, die vervolgens als bouwstenen gingen dienen voor mijn verhaal. Die methode werkte prima. Het boekdagboek telt inmiddels 135 pagina’s en is misschien wel net zo leesbaar als de roman. In de tweede fase van de voorbereiding volgde ik een cursus roman schrijven aan de Schrijversvakschool en ik las vakboeken, waarbij ik het meeste opstak van Philip Roth (‘Waarom schrijven?’) en Renate Dorrestein (‘Het geheim van de schrijver’).
Over de eerste zin van Tijdverdrijf hoefde ik niet lang na te denken: ‘Je zal maar verslaafd zijn aan terrassen.’ Ik wilde bewust met de tweede persoon, het woordje ‘je’, beginnen en het terras vind ik een fantastische plek om mensen te observeren en wonderlijke dialogen te jatten.
Het verhaal gaat over een licht autistische man op leeftijd die een boek wil schrijven over hoe het is om steeds minder mee te tellen in het leven. In het jaar 2022 wil hij nog één keer zijn vitaliteit bewijzen. Als hij die taak heeft volbracht laat hij zich invriezen in de ijssalon waar het verhaal begint. Dan weet u al een beetje welke kant het op gaat. Ik vind het altijd zulke onzin dat auteurs geheimzinnig doen over de inhoud en het slot van wat ze hebben opgeschreven. Zoals ik ook altijd moet lachen om interviewers die vragen in hoeverre de roman autobiografisch is. Elke roman is autobiografisch, omdat die uit het brein van de schrijver voortkomt. 95 procent van mijn boek heb ik uit mijn grote duim gezogen, maar natuurlijk zitten er woorden, voorwerpen, associaties en feiten uit mijn eigen leven in.
Zo heeft de hoofdpersoon Peter ook een journalistiek verleden en wat vond ik het een feest om daar soepel mee om te springen. Door bijvoorbeeld zo nu en dan in de huid van de geïnterviewde te kruipen in plaats van – wat ik als journalist veel deed – zelf de vragen te stellen, door de draak te steken met het fenomeen talkshow of door als gijzelhouder van een foute wethouder misleidende berichten voor de pers te bedenken. Een actueel thema waar ik op inspeelde was het steeds vaker voorkomende gemeentelijk beleid om volkstuinen geheel of gedeeltelijk plat te walsen in ruil voor nieuwbouwprojecten. In mijn tijdelijke volkstuinhuisje, waar ik een groot deel van de roman schreef, was ik daar zelf getuige van.
Het valt me op hoe fictie en werkelijkheid tegenwoordig steeds meer door elkaar heen lopen. Dat is trouwens ook goed te doen als je maar duidelijk aangeeft wanneer iets realiteit en wanneer het bedacht is. Ik moet denken aan hoe ze daar jaren geleden in Amerika mee omgingen. New journalism noemden ze dat. Journalistiek met literaire trekjes, las ik ergens. Tom Wolfe en Norman Mailer waren er heel goed in. Als ik in mijn tijd als correspondent in New York ’s avonds vanuit Brooklyn Heights met de carservice naar the Village reed, stapte er onderweg steevast een man in, die voorin de limo plaatsnam. Dat bleek Norman Mailer te zijn, maar toen ik dat ontdekte durfde ik hem niet meer goed als beroemde schrijver aan te spreken.
In mijn laatste boeken ben ik me ook te buiten gegaan aan kleine literaire opwellingen.
In Nico’s Nieuws (2012) probeerde ik in New York als een soort landschapsschilder over Murdoch te schrijven. De aanleiding was een mediaschandaal rond het blad News of the World, eigendom van de familie Murdoch. Ik liep naar zijn hoofdkwartier in het Rockefeller Center, observeerde alles en schreef op wat ik zag: ‘Vanaf mijn tafeltje in Del Frisco’s zie ik door een linker raam de witte vlag met de blauwe letters van NC wapperen. Ik kijk uit op de zijkant van het News Corp-gebouw. Ik zie neonlicht en in de vensterbank op de vierde verdieping liggen stapels papier. Onthullingen, leugens, interessante documenten? Twee mannen op leeftijd in witte mannen staan met elkaar te praten. “You tell me, big boy.” Ik citeer de biograaf Wolff: ‘Onder een fineerlaag van professionalisme schuilt een naar binnen gekeerd bedrijf waar mensen als een kip zonder kop rondlopen en werken op antieke computers.’ Maar wat ziet Opa Murdoch als hij mij zou zien? Een andere oude man die in de regen, kijkend naar een groot grijs kantoor, aantekeningen maakt.’
Als ‘De Middellandman’ (2017) schreef ik aan het eind van het boek op speciale blauw gekleurde pagina’s: ‘Op dag 1095 wordt de regio Rotterdam vroeg in de morgen plotseling overvallen door een enorme ramp. Nu is het geen vuur, zoals tijdens het bombardement in 1940, maar water. Het komt ongeveer tegelijkertijd van alle kanten. Uit de hemel, vanuit de Noordzee, en uit de rivieren die al een tijdje te kampen hadden met extreem hoge waterstanden. Er heerst chaos en paniek. Worden we compleet verrast of hadden we het kunnen weten?