Ruim 150 jaar na de afschaffing van de slavernij (1863) begint onze overheid te beseffen dat excuses over de slavernijperiode op zijn plaats zijn. Dit besef is vooral doorgedrongen door dat veel (bet) achterkleinkinderen van de destijds slaafgemaakten nog steeds trauma’s ervaren, excuses eisen en als vervolg daarop schadevergoedingen. Zowel onze koning als onze minister-president hebben al excuses gemaakt en over de verdere consequenties van die excuses is druk beraad en uitgebreide discussie. Het ene na het andere universitaire rapport over het slavernijschandaal verschijnt en zowel overheid als wetenschap willen overduidelijk de gruwelijkheden presenteren. In grote lijnen is iedereen het met elkaar eens. Hoewel iedereen? Nee!
Historicus Martin Bossenbroek (71), meerdere keren onderscheiden, schreef in het kader van de discussie het boek “Kolonialisme, de vloek van de geschiedenis” waarin hij zich afzet tegen wat hij noemt “mijn goede collega Gert Oostindie -emeritus hoogleraar koloniale geschiedenis”.
Volgens Bossenbroek beschrijft Oostindie de situatie erger en dramatischer dan deze in wezen was. Hij vindt zijn blik te beperkt. Slavernij was een wereldwijd verschijnsel en Nederland was zeker niet de meest kwaadaardige op dit gebied. Zonder af te doen hoe schandalig het Nederlandse beleid was, acht hij ‘overdrijving’ van het schandaal gevaarlijk voor onze democratie.
Hij ziet twee gevaren:
a. Door het koloniale beleid en de slavernij zo gitzwart te beschrijven speel je de huidige Chinese en Russische dictators in de kaart. Al onze kritiek op hun beleid kunnen ze dan beantwoorden door met een belerende vinger te wijzen op ons verleden.
b. Door zo negatief over ons verleden te schrijven bevorder je de woede van populistisch Rechts en je stelt, bedoeld of onbedoeld, de doorsnee Nederlander medeschuldig en medeverantwoordelijk voor het verleden.
Zowel in de NRC als in het dagblad Trouw wordt Bossenbroek geïnterviewd. Daarin zegt hij: “Aan de ene kant heb je politici als Geert Wilders die geen kwaad woord willen horen over vroeger. Ik noem dat de Borstkloppers. En aan de andere kant heb je historici en activisten die de geschiedenis van Nederland gitzwart kleuren door alles in het teken te plaatsen van het slavernijleden. Ik noem dat de Boetedoeners.”
Dat Bossenbroek vooral aandacht schenkt aan de Boetedoeners vind ik een goede zaak. Te vaak en te gemakkelijk wordt tegenwoordig, zeker na de uit de VS overgewaaide “woke- en cancel-cultuur” elke witte Nederlander beschuldigd van racisme en koloniaal denken en medeverantwoordelijk gesteld voor het verleden. Die beschuldigen zijn zeer onterecht.
Vier en vijf generaties terug heeft een kleine bovenlaag in onze maatschappij gehandeld in slaven, slaven uitgebuit in plantages en zowel van de slavernij als van het kolonialisme financieel geprofiteerd. In die zelfde eeuwen was het overgrote deel van de bevolking straatarm en werden ook zij uitgebuit, zij het op andere wijze.
Niets geen medeverantwoordelijkheid dus. Wie je nu nog medeverantwoordelijk kan stellen voor het verleden zijn de nog steeds zeer welgestelde nazaten van de paar honderd families die in de slavernijeeuwen (1600-1853) geprofiteerd hebben van slavernij.
Mocht onze overheid besluiten tot een terechte schadevergoeding, dan zou dat niet moeten komen uit een algemene belastingaanslag maar een specifieke belasting voor deze rijke families. Wie dat zijn weet ik niet precies. Er schieten mij wel wat namen te binnen maar het lijkt mij meer voor wetenschappers koloniaal verleden om dat uit te zoeken. Op zo’n wijze schadevergoeding betalen voorkomt dat Boetedoeners en andere onschuldige burgers worden benadeeld.
Wie dat kan uitzoeken? Wellicht een mooie opdracht voor het duo Bossenbroek en Oostindie. Ben benieuwd wat daar uitkomt.