© cc-foto: Louis Joubert / https://flic.kr/p/81DxY
Op de radio werd Chris Rea’s Driving home for Christmas plotsklaps onderbroken door het geluid van gierend remmende banden, krakend op elkaar knallende carrosserieën en ijselijke, door merg en been snijdende pijnkreten, waarna de lachende DJ en zijn studiogasten de luisteraars een vrolijk kerstfeest toewensten.
Ton zat aan de bar en keek door de met dennentakken en knipperende kerstlichtjes versierde ramen naar de onophoudelijk neerdrenzende regen. Hij dacht aan de tijd dat hij nog met zijn gezin Kerstmis vierde en voelde zich als wat hij was: oud en nutteloos. Hoe zei zijn moeder het altijd? De Moor heeft zijn werk gedaan, de Moor kan gaan. Ja, dat was het.
Roos stond tegen de drankkast achter bar geleund op haar telefoon te kijken en Harko zat Trouw te lezen, misschien wel de meest hypocriete krant van Nederland. Nu de asielzoekers, de klimaatdrammers, de moslims, de VVD, de slavernijexcuses en het genderneutrale toilet de revue waren gepasseerd, was de gespreksstof uitgeput. Het café was leeg op hen drieën na.
‘Ik haat Kerstmis,’ zei Ton. ‘Kon je maar twee dagen dood zijn en weer wakker worden.’
‘God, wat zijn we weer gezellig!’ zei Roos. ‘Ik ben juist blij met twee dagen vrij. O, kutje, het is maar één dag.’
‘Schenk die man maar gauw wat van me in,’ zei Harko.
‘Wat mag het zijn, Ton?’ vroeg Roos.
‘Ehhh… nou, doe maar een cognacje.’
‘Meteen misbruik maken, hè, schaamteloze hond!’
Roos had de fles Courvoisier al gepakt en keek Harko vragend aan. Deze knikte goedkeurend. Ton schoof zijn ring- en middenvinger om de poot van het buikige glas en hief het naar Harko op. ‘Gezondheid.’
‘Lik me reet,’ antwoordde Harko, grijnzend met zijn eeuwige tandenstoker in de mondhoek. Ton wiegde de kostbare bodem rond in het glas, bracht de rand onder zijn neus en kuste teder het bruine vocht.
‘Wat ga je doen met de Kerst?’ vroeg Harko.
Ton haalde vermoeid zijn schouders op. ‘Gewoon, thuis. Beetje teevee kijken. Beetje reaguren. Flesje wijn. Of twee.’
‘Je kinderen?’
Ton bewoog langzaam zijn hoofd heen en weer. ‘Die hebben hun eigen leven. En ze hebben voor hun moeder gekozen.’ Hij maakte een hulpeloos handgebaar.
‘Zoek eens een leuke vrouw,’ zei Harko.
‘Makkelijker gezegd dan gedaan.’ Ton keek met een schuine blik naar Roos, die weer in haar telefoon verdiept was. Haar blonde haar viel in losse krullen over haar schouders. Ze had een popperig gezicht met een kleine neus en grote jukbeenderen, waardoor ze nog iets meisjesachtigs had. Maar bij bepaalde gelaatsuitdrukkingen, boosheid of walging bijvoorbeeld, werd ineens haar leeftijd zichtbaar en daar schrok hij altijd van. Vanwege de laag afgestelde verwarming droeg ze een dikke trui, maar haar borsten lieten zich niet verdoezelen. En de strakke spijkerbroek zat als een tweede huid om de welige welvingen van haar dijen, heupen en billen.
‘Probeer nou eens zo’n datingsite,’ zei Harko. ‘Zo is het mij ook gelukt.’
‘Ik doe het liever op de natuurlijke manier.’
‘Zelf weten.’
Buiten was het donker. Mensen haastten zich, al dan niet onder paraplu’s, langs het beregende caféterras om voor sluitingstijd nog boodschappen te doen of waren op weg naar huis om het gezellig te maken met vrienden en familie.
‘Waar zit je nou naar te kijken?’ vroeg Ton.
Het duurde even voordat Roos in de gaten had dat Ton het tegen haar had. ‘Filmpjes uit Oekraïne.’
‘Oorlogsfilmpjes?’
‘Nee, zingende en dansende soldaten. Te gek!’
‘Laat eens zien.’
Roos zette haar ellebogen op de bar en boog zich naar hem toe, terwijl ze met haar duimen over het scherm van haar telefoon ging. Ton boog zich op zijn beurt naar haar toe en rook haar geur, vermengd met parfum. ‘Kijk,’ zei Roos, ‘daar heb je nog een witte Kerst.’
Ton zag soldaten in modderbruine uniformen met gele banden om hun helmen en armen de horlepiep dansen op besneeuwde grond, zingend in hun voor hem onverstaanbare taal. ‘Grappig,’ zei hij.
‘Wat een geweldige kerels, hè?’ zei Roos. ‘Zo’n kerel zou ik wel willen hebben.’
Tussen de soldaten zag Ton mannen met grijzende baarden die leeftijdgenoten van hem konden zijn.
‘Dit zijn pas echte mannen,’ zei Roos, ‘niet van die Nederlandse watjes.’
‘Nou,’ wierp Ton tegen, ‘niet alle Nederlandse mannen zijn watjes.’
‘Wel! Denk je dat Nederlandse mannen durven te vechten? Die geven zich gelijk over.’
‘Ik niet,’ zei Ton.
‘Ik ook niet,’ zei Harko.
‘Hou toch op!’ hoonde Roos. ‘Jullie hebben niet eens in militaire dienst gezeten.’
‘Maar daarom kan ik nog wel vechten,’ zei Ton.
‘Zeker weten,’ voegde Harko eraan toe.
‘O ja?’ zei Roos. ‘Nou, laat maar eens zien dan.’
‘Hoe bedoel je?’ vroeg Ton,
‘Nou, ga maar vechten.’
‘Met wie?’
‘Met elkaar.’
Ton en Harko keken elkaar aan. Twee vijftigers met buiken die over hun kruizen hingen op barkrukken die als tot slaaf gemaakten door hen werden onderdrukt.
‘We gaan toch niet met elkaar vechten!’ protesteerde Ton. ‘We zijn vrienden!’
Harko knikte instemmend.
‘Je hoeft elkaar niet dood te slaan van mij,’ zei Roos. ‘Maar jullie kunnen toch wel een vriendschappelijk partijtje worstelen?’
Ton en Harko wisselden een wanhopige blik.
Roos zette haar handen in haar zij om haar figuur te benadrukken en duwde haar borst vooruit. ‘Nou, kom op! Jullie zijn toch wel echte mannen en geen omgebouwde vrouwen!’
Zuchtend stapte Ton van zijn kruk en Harko kon niet achterblijven.
Met zijn gele lichtgloed was het café een baken van warmte en gezelligheid in een koude, onherbergzame wereld. Maar ondanks het geraas van het langsrijdende verkeer dat gordijnen van regenwater opwierp, was het geluid van brekend glaswerk en krakend meubilair steeds duidelijker te horen.