De macht in het Westen verschuift richting een nieuw soort feodalisme, ook wel neoliberalisme genoemd. Onder het mom van marktwerking verdween de macht uit handen van de burger en kwam terecht bij investeerders die met geld invloed hebben uitgeoefend op het (Europese) onderwijsbeleid.
Deze aanpak vertoont steeds meer destructieve kenmerken. Democratische waarden als zelfontplooiing, historisch besef en het vermogen om moreel te redeneren worden in het onderwijs minder sterk gecultiveerd. Het kabinet Rutte III lijkt hiervoor blind te zijn.
Het gedachtegoed van de beroemde Duits-Amerikaanse filosofe Hannah Arendt (1906-1975) kan licht werpen op deze ontwikkeling. In haar visie op het onderwijs stelt ze dat de politiek de leslokalen niet zou moeten binnendringen. Politiek – ze bedoelt hier vooral politieke ideologie – belemmert volgens haar de noodzakelijke culturele vernieuwing om de beschaving te vrijwaren van haar neiging tot zelfdestructie.
Ontworteling In de periode voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog zag ze het gevaar van teveel cynisme en rationaliteit in de samenleving; van te veel macht in te weinig handen; van te veel slechte sociale relaties en van het dogmatisch najagen van het ideaal de wereld te beheersen. Tegelijk nam ze een gebrek aan culturele vernieuwing waar – wat samen leidde tot een neerwaartse spiraal en oorlog en massavernietiging tot gevolg.
Dat vernieuwing uitbleef kwam mede doordat politici destijds zich met de inhoud van de lessen meenden te moeten bemoeien. Hoewel impliciet gezien politiek vrijwel altijd en overal aanwezig is, ook in het onderwijs, doelde Arendt vooral op het beschermen van de ruimte om kritisch te denken. De huidige onderwijspraktijk wijst erop dat haar visie nu niet effectief is verankerd. Het lijkt erop dat de ‘politiek’ het curriculum van het hoger onderwijs opnieuw binnen is geslopen en daar eerder tot ontworteling leidt dan dat het bijdraagt aan persoonlijke groei. Kortom, welke rol zou het (hoger) onderwijs eigenlijk moeten spelen?
Wie de democratie een warm hart toedraagt, doet er goed aan kennis te nemen van de bevindingen van Arendt. Ze was een stateloze vluchteling die het schopte tot professor op verschillende Amerikaanse universiteiten waaronder Princeton. Als slachtoffer van het nazisme zat ze in 1933 een tijd in een interneringskamp in het Franse Gurz, voordat ze naar de Verenigde Staten vluchtte. Ze ervoer van dichtbij het gevaar van dogmatiek en het totaal willen controleren en beheersen van de wereld – ook van datgene wat ‘nieuw’ is. Ze ontwikkelde zich mede hierdoor tot een dwarse en onafhankelijke denker en tevens tot voorvechter van de mensenrechten – waarvoor ze diverse keren werd onderscheiden.
Waardevol en tijdloos Van oorsprong is Arendt niet geschoold in de pedagogiek of onderwijskunde. Toch wordt ze gezien als een van de grootste onderwijskundigen van de naoorlogse periode, mede door haar essay ‘The crisis of education’ (1954). Dit essay richtte zich tegen de toenmalige progressieve onderwijsvernieuwing van de Amerikaanse filosoof John Dewey. Belangrijk is dat Arendt in haar beroemd geworden essay een doelstelling beschreef waartoe het onderwijs zou moeten dienen. Met name dit doel is interessant. Het geldt als een klassieker waar academici tot op de dag van vandaag uit citeren.
Samengevat komt Arendt’s zienswijze erop neer dat het onderwijs een tweeledig tegengesteld doel dient. Enerzijds dient het kind beschermt te worden tegen de wereld zoals zij is – zodat het uniek menselijke ongeremd tot volle wasdom kan komen. Anderzijds, zo formuleert Arendt verder, dient de wereld beschermd te worden tegen het nieuwe dat het kind inbrengt. Want de samenleving dient ook gevrijwaard te blijven van machtsovernames door jongeren die daar op basis van hun ontwikkeling niet aan toe zijn. Het draait dus om het vinden van een middenweg tussen enerzijds het proces van individuatie of persoonlijke ontplooiing en anderzijds het proces van socialisatie ofwel aanpassing. Met als doel: datgene te bewaren in de cultuur dat waardevol en tijdloos is, en tegelijk open te staan voor de noodzakelijke culturele vernieuwing.
Individuele ontwikkeling Dit idee, het vinden van een middenweg tussen zelfontplooiing en socialisering, heeft belangrijke educatieve implicaties. In de kern gaat het over het cultiveren van open, kritisch denkende geesten. Dit houdt voor de betrokkenen onder meer in: het kunnen doorzien, begrijpen en loslaten van de eigen vooroordelen. Dat zorgt ervoor dat men zich makkelijker kan verplaatsen in het perspectief van de ander.
Het op deze wijze verkrijgen van extra inzicht en begrip, wil nog niet zeggen dat daarmee de eigen principes automatisch hoeven te worden opgegeven. Het draait steeds om de vraag in hoeverre de menselijke waardigheid op het spel staat – om zo de middenweg te vinden. Arendt’s ideaal is de cultivering van de kritische burger die het onderscheid weet tussen benepen eigenbelang en welbegrepen eigenbelang in een wereld die voortdurend aan verandering onderhevig is. Zonder een goed ontwikkeld moreel kompas gaat dat allemaal niet.
Tot zover Arendt’s theorie. In de praktijk zouden deze inzichten voor het onderwijs van vandaag kunnen betekenen: het ontwikkelen van het filosofische vermogen van scholieren en studenten om te weten wat ‘goed’ is en wat ‘slecht’; en om te weten wat ‘mooi’ is en wat ‘lelijk’. Dus naast het aanleren van specifieke vaardigheden ten behoeve van het proces van socialisering, is voor de individuele ontwikkeling in het onderwijs de cultivering van (kunst)geschiedenis, levenslessen, filosofie en de ontwikkeling tot zelfexpressie, onontbeerlijk. Dit laatste nu juist zijn onderdelen waar de afgelopen jaren onevenredig op is bezuinigd.
Geestelijke vorming Deze ontwikkeling is niet nieuw in de geschiedenis. Iets soortgelijks deed zich bijvoorbeeld voor in het midden van de negentiende eeuw. Net als toen propageren bestuurders nu een soortgelijke levenshouding dat tegenwoordig ‘neoliberalisme’ wordt genoemd. Een mentaliteit die zich kenmerkt door vrijwel alle menselijke ervaringen te waarderen, te beoordelen en te reduceren aan de hand van financiële of anderszins kwantificeerbare maatstaven. Het onderwijsbeleid is op basis van deze houding op enge economische principes gemodelleerd.
De overheid financiert onderwijsinstellingen op basis van het aantal studenten en de snelheid waarmee ze studeren; niet op basis van aangeboden ontwikkelingskansen voor individuele studenten. Economische maatregelen zijn leidend. Hierdoor daalde het Nederlandse onderwijsbudget van bijna 7 procent van het bruto binnenlandse product in 1980 naar 5,5 procent in 2013. Tegelijk nam volgens het CBS vanaf de eeuwwisseling het aantal studenten in het hoger onderwijs met de helft toe. Kortom: minder geld, meer studenten en inhoudelijk gezien een verschaling.
Het Nederlandse (en Europese) hoger onderwijs biedt de student in toenemende mate slechts het ogenschijnlijk noodzakelijke, namelijk het instrumenteel aanleren van een bepaalde vaardigheid in een zo kort mogelijke tijd. Dat het overige is wegbezuinigd of ingekort, laat zien dat culturele en geestelijke vorming dat zo noodzakelijk is voor de individuele ontplooiing, tegenwoordig onvoldoende op waarde wordt geschat.
Kritische levenshouding In ‘The crisis of education’ formuleerde Hannah Arendt een treffende waarschuwing die vandaag actueel is. Onderwijsbeleid waarin ‘de politiek’ het primaat heeft, berooft de samenleving van haar vermogen tot aanpassing. Zo wordt een uitgebalanceerde en kritische levenshouding steeds minder aan de volgende generaties doorgegeven in het (hoger) onderwijs. Deze gebrekkige focus is op termijn spelen met vuur. In 1961 verwoordde de Amerikaanse president J.F. Kennedy waarom dit zo gevaarlijk is: ‘De vooruitgang van de natie kan zich niet sneller ontwikkelen dan de ontwikkelingen in het onderwijs. De menselijke geest is namelijk de fundamentele bron.’