De medische “ethiek” van de nazi's stelde niet de patiënt of de individuele burger centraal maar de gezondheid van het hele volk.
De coronacrisis stevent af op een nieuw tragisch kantelpunt: dan zijn er wellicht zo weinig IC-bedden vrij dat artsen ook kansrijke patiënten moeten afwijzen. Daarvoor hebben zij dan niet-medische criteria nodig. Ze weigeren die zelf te ontwikkelen.
Als het zover komt, dan is het aan de politiek om bindende richtlijnen te geven, zo schrijft de NRC , aanvankelijk onder de omineuze kop “Welke patiënt gaat voor: de moeder of de single?” In de nacht van vrijdag op zaterdag verving de redactie dit maar liever door het even alarmerende “Welke patiënt gaat voor, de jongere of de bejaarde?”
Het artikel bleef van a tot z onveranderd. Het geeft veel ruimte aan Martine De Vries , hoogleraar Medische Ethiek en Gezondheidsrecht aan de Universiteit van Leiden. Ze benadrukt dat in zo’n noodsituatie de regels voor alle Nederlanders hetzelfde moeten zijn omdat iedereen waar dan ook in het land gelijk behandeld moet worden. Dat staat tussen haakjes trouwens in artikel 1 van de Grondwet.
Het eenvoudigste niet-medische criterium is: “Wie het eerst komt, die het eerst maalt”. Daaraan verwant is loting. Wie een niet trekt, heeft pech en gaat door naar de palliatieve zorg.”
De Vries komt met tal van andere criteria: bijvoorbeeld leeftijd: ouderen moeten plaats maken voor jongeren omdat die bij genezing er veel meer jaren bij krijgen dan senioren. Het is ook mogelijk te kijken naar wat iemand voor de samenleving betekent. Op grond daarvan zou men beoefenaren van vitale beroepen, vooral in de zorg, voorrang kunnen geven. Of, zoals de kop boven het artikel suggereert: vaders en moeders met een gezin gaan boven vrijgezellen.
Tijdens de Duitse bezetting kwamen de Nederlandse dokters, op een heel kleine minderheid na, in opstand tegen de Artsenkamer, waarin rijkscommissaris Seyss-Inquart hen verplicht wilde onderbrengen. Zij weigerden lid te worden omdat ze zich daarmee zouden onderwerpen aan de nationaalsocialistische geneeskunde.
De medische “ethiek” van de nazi’s stelde niet de patiënt of de individuele burger centraal maar de gezondheid van het hele volk. De arts moest al zijn beslissingen baseren op dit centrale criterium: dient deze therapie het belang van het volk? Het was hun plicht patiënten op te offeren als dit niet het geval leek. Deze manier van denken leidde aan het begin van de jaren veertig tot de moord op “onvolwaardigen”, waaronder men lichamelijk of geestelijk ernstig gehandicapten verstond. Dit beleid werd weldra bevroren omdat enkele Rooms-Katholieke bisschoppen op krachtige toon bezwaar aantekenden. De opgedane ervaringen speelden wel een rol bij de organisatie van de holocaust.
De moord op zogenaamd “onvolwaardigen” is natuurlijk een exces. Toch vertoont deze benadering enige verwantschap met de gedachte dat bij toelating tot de IC mensen beneden de zeventig of de zestig altijd voorrang hebben omdat zij een langere levensverwachting hebben dan senioren en – impliciet – dus meer kunnen betekenen voor de maatschappij. Dit gaat helemaal op als je mensen rechtstreeks selecteert op hun rol in de samenleving op grond van gelegenheidscriteria die op het Binnenhof tot stand komen.
Je doet het niet graag en tegen je overtuiging in en uitsluitend vanwege gebrek aan apparatuur maar je ontleent de aanpak dan wel aan de uitgangspunten van de nationaalsocialistische geneeskunde. Je kunt het beestje een andere naam geven maar dat is de kern van de zaak.
Als de overheid voor zulke criteria kiest, dan breekt gegarandeerd de pleuris uit. Wie op de foute lijst staat – de lijst van misbaren – heeft immers nog maar weinig reden om thuis te blijven en afstand te houden. Waarom zou je een samenleving ondersteunen die er blijk van geeft aan jou niet zoveel behoefte te hebben? Dat zal niet alleen voor de betrokkenen zelf gelden maar waarschijnlijk ook voor familie en geliefden. Natuurlijk: er zullen onder de misbaren ook de nodige zijn die zich extra opsluiten om aan het virus te ontkomen maar ik denk dat bij de meesten eerder de neiging zal ontstaan om de kont tegen de krib te gooien.
Ook onder artsen en verplegend personeel trouwens van wie een gedrag wordt verwacht dat op gespannen voet staat met de eed van Hippocrates.
Het is maar zeer de vraag of onze prachtige consensus bestand is tegen een structureel tekort aan IC-bedden in de Nederlandse ziekenhuizen.
Misschien is loting nog het minst onaanvaardbaar.
Laten wij daarom hopen – en als je daarin gelooft: bidden – dat deze beker aan ons voorbijgaat: omdat er toch net genoeg bedden zijn, omdat die vijfhonderd Twentse beademingsapparaten op het laatste moment soelaas bieden, omdat we toch in staat blijken genoeg verplegers en verplegers de basis bij te brengen van de omgang met beademingsapparatuur.
En als je toch bezig bent: bid dan gelijk voor een wonder.