© screenshot Nieuwsuur
Op 19 januari publiceerde ik bij Joop een opiniestuk waarin ik wees op de mogelijk bevooroordeelde werkwijze van Nieuwsuur rond islamitisch onderwijs. De redactie van Nieuwsuur benadrukte dat ze systematisch en grondig te werk zouden gaan en de journalistieke code zouden volgen. Afgelopen week hebben zij een tweedelige aflevering uitgezonden over hun onderzoek naar religieuze scholen die onder artikel 23 van de Grondwet vallen en kozen ervoor om in te zoomen op de gereformeerde en islamitische basisscholen.
In dit stuk licht ik mijn analyse toe van de journalistieke verantwoording, oftewel de onderzoeksmethode, naast de uitzendingen, de geschreven berichten plus de interne communicatie tussen Nieuwsuur en een islamitische scholengemeenschap in Nederland die ik tot mijn beschikking heb.
1. Politieke framing en tegenstrijdigheid met de journalistieke code
De berichtgeving van Nieuwsuur lijkt sterk ingegeven door politieke zorgen over vermeende botsingen tussen islamitisch onderwijs en Nederlandse democratische waarden. Nieuwsuur noemt expliciet zorgen van partijen als de PVV en VVD als aanleiding. Ik vind dit problematisch omdat de PVV pleit voor een verbod op islamitische scholen, korans en zich inzetten voor het ontnemen van de grondrechten en vrijheden van moslims in Nederland. De VVD heeft zich regelmatig schuldig gemaakt aan generaliserende en misleidende uitspraken, zoals het willen uithangen van de gedachtepolitie en het ongefundeerd en onterecht neerzetten van weekendscholen als broedplaatsen van “gevaarlijk onderwijs”. De VVD haalt ook met regelmaat uit naar moslims of vrouwen die ervoor kiezen om een hoofddoek te dragen.
Nieuwsuur schrijft in hun journalistieke code dat de aard van hun werk niet bedoeld is om een politieke of maatschappelijke zaak vooruit te helpen. Maar door de politieke ‘zorgen’ van de PVV en VVD, in plaats van objectieve zorgen van Onderwijsinspectie, als aanleiding te nemen, lijkt het voor mij in strijd met hun eigen code.
2. Inconsistentie tussen verantwoording en uitvoering
Volgens hun verantwoording lag de focus op het reguliere, door de overheid bekostigde islamitisch basisonderwijs (artikel 23). In de uitzendingen wordt deze afbakening echter niet gemaakt: weekendscholen, informele lessen of lesmateriaal en zelfs YouTube-lezingen van individuen worden op één hoop gegooid. Hierdoor is het onderzoeksobject onduidelijk en dat leidt tot ruis, maar schept ook een onterechte associatie tussen het item waarin vragen worden gesteld en de geleverde bewijzen als antwoord.
Er wordt door Nieuwsuur gesteld dat het onderzoek “niet representatief maar kwalitatief” is. Kwalitatief onderzoek moet voldoen aan duidelijke methodologische eisen, die ik nergens terug kan vinden en niet heb ontvangen en dus niet te controleren zijn. Daarbij is de aanpak ook nog eens gesloten: men zocht naar problematische gevallen in plaats van open ruimte te laten voor bredere inzichten. En dat laatste is juist een belangrijke eis bij kwalitatief onderzoek.
Het derde methodologisch probleem is de vermenging van contexten. Uitspraken van individuen buiten de onderwijspraktijk, zoals op sociale media, worden gepresenteerd alsof ze structureel verbonden zijn aan het islamitisch onderwijs. Zo ontstaan ongerechtvaardigde generalisaties waarbij losse incidenten of gastdocenten als norm voor de hele sector worden gepresenteerd.
3. Gebrek aan wederhoor en transparantie
Nieuwsuur stelt in hun journalistieke code dat hoor en wederhoor geen journalistieke wet of juridisch vereiste is. Toch lijkt de manier waarop de vragen aan schoolbesturen zijn gesteld meer op druk en een verkapte verplichting dan op een eerlijke kans om te reageren (zie foto). Dit roept de vraag op hoe dit strookt met punt 4 van de eigen journalistieke code.
Foto: email van Milena Holdert aan Bestuurder van SIO Noord-Holland op 15 mei 2025 om 09:04
Uit de verschillende e-mails blijkt dat islamitische scholen terughoudend waren om deel te nemen vanwege wantrouwen. Dat wantrouwen lijkt mij gegrond, gezien eerdere schadelijke media-aandacht voor islamitisch onderwijs en de moslimgemeenschap, zoals de casus van het Cornelius Haga Lyceum in Amsterdam, het bespioneren van moskeeën en het verdacht maken van donaties aan moskeeën. Ook de reputatie van de betrokken journalist speelt een rol in het wantrouwen: eerdere producties over islam schetsen een overwegend negatief beeld en wekken de indruk van vooringenomenheid van de journalist.
Daarnaast werd in één geval gebruikgemaakt van undercovermethoden. Dit is mij ter ore gekomen van één van de organisatoren van een islamitisch event over seksuele educatie van “Tante Aicha”. Journalist Yoeri Vugts bezocht “Tante Aicha” zonder zich als journalist kenbaar te maken, al werd hem gevraagd of hij aanwezig zou zijn in verband met het aangekondigde Nieuwsuur onderzoek. Hij ontkende en suggereerde, volgens mijn bron bij “Tante Aicha”, dat hij er zat voor eigen interesse en zijn kinderen. Pas achteraf maakte zijn collega, Milena Holdert, zich bekend als journalist en stelde journalistieke vragen. De journalistieke code van Nieuwsuur stelt dat journalisten optreden met open vizier, hun identiteit bekendmaken en alleen undercover werken met voorafgaande toestemming van de hoofdredactie. Ik vraag mij daarom af wat de redactionele overweging zou zijn om undercover te gaan om aan het eind je te ‘uncoveren’.
4. Extreme voorbeelden en controversieel lesmateriaal als bewijs
Nieuwsuur kiest ervoor enkele van de extreme voorbeelden aan te halen en te presenteren als antwoord op hun inleidende item. Zo worden individuele docenten die buiten schooltijd omstreden uitspraken doen opgevoerd alsof hun visie representatief is voor het islamitisch onderwijs. Omdat de journalisten niet thuis zijn in de islamitische leer hebben ze hun ‘bewijzen’ zelf niet gefactchecked. Zo citeerden ze een religiedocent die desinformatie verspreidt over dat joden en christenen “fout” zijn. Theologisch klopt dit niet: de Koran erkent de Thora, de Psalmen en het Evangelie als goddelijke bronnen en beschouwen joden en christenen als “mensen van het Boek”, die dezelfde God aanbidden.
Hetzelfde patroon is zichtbaar bij het aanhalen van het boek De wonderen van Allah’s schepping. Daarbij werd een directe link gelegd met de stelling dat moslims de evolutietheorie verwerpen. In werkelijkheid bestaan er binnen de islamitische leer verschillende visies en discussies over de evolutietheorie. Toch kiezen de journalisten ervoor om een enkel boek, aangeschaft door de ouderraad van één school, aan te halen als ‘bewijs’ dat moslimkinderen op school de evolutieleer leren verwerpen.
Nieuwsuur verwijst naar een paar ‘omstreden’ gastdocenten die werkzaam zijn bij een aantal scholen. Maar vergeet erbij te vermelden dat één van de scholen met wie ze contact hadden, de samenwerking met de desbetreffende gastdocent heeft stopgezet omdat de uitspraken niet strookten met de waarden van de school. De stopzetting was al ingezet voordat Nieuwsuur met het onderzoek begon. Ik vind het daarom misleidend om dergelijke extreme gevallen aan te halen zonder het interne correctiemechanismen van scholen mee te nemen in het item.
Ook lesmethodes werden verkeerd belicht door Nieuwsuur. Zo stelden zij vragen over de Al-Amana-methode terwijl Ayhan Tonca nadrukkelijk aangaf dat omstreden passages daaruit niet worden gebruikt. De scholengemeenschap waar de heer Tonca toebehoort had ook ander lesmateriaal gedeeld met Nieuwsuur, dat helaas het item niet heeft gehaald. Hij voegde eraan toe dat leerkrachten altijd zelf bepalen welk materiaal zij passend vinden bij de thema’s die aan bod komen. Dit sluit aan bij de autonomie die scholen en leerkrachten hebben. Want volgens kerndoel 38 van de wet op het primair onderwijs moeten leerlingen leren over geestelijke stromingen en respectvol omgaan met diversiteit, maar laat scholen vrij in de manier waarop zij dit invullen. Dit laatste is van toepassing op alle scholen.
Ter vergelijking: op openbare basisscholen is de lesmethode ‘Kriebels in je Buik’ de meest gebruikte lesmethode. Uit mijn ervaring op scholen met dit lesmateriaal weet ik dat niet alle leerkrachten of scholen het materiaal gebruiken, of slechts delen ervan en het laten afhangen van wat er op dat moment relevant is voor de klas.
5. Ontbrekende deskundigheid
De interpretaties van Koranteksten en de uitspraken van de docenten op sociale media zijn niet door Nieuwsuur voorgelegd aan experts die bevoegd zijn om religieuze teksten en islamitische jurisprudentie te duiden. Dit geldt ook voor de vragenlijst die per mail aan schoolbesturen is gestuurd en ik in bezit heb. De inhoud daarvan roept grote vraagtekens op en laat zien dat er geen islamitische geleerden zijn geraadpleegd bij de opbouw van het onderzoek. Een voorbeeld van een suggestieve vraag die aan schoolbesturen werd gesteld luidt als volgt:
“Mogen meisjes als zij menstrueren deelnemen aan het gebed? Zo nee, waarom niet? Moeten zij kenbaar maken bij een vertegenwoordiger van de school dat zij ongesteld zijn?”
Deze formulering lijkt onschuldig, maar is suggestief en verkeerd. Door te spreken in termen van “mogen” wordt de indruk gewekt dat meisjes bewust worden buitengesloten. In werkelijkheid gaat het om een religieuze regel die geldt voor alle vrouwen tijdens de menstruatie en die zijn basis vindt in islamitische jurisprudentie. Het is dus geen machtsbesluit van scholen of gemeenschappen, maar een vaststaande religieuze praktijk.
Door de vraag op deze manier te stellen ontstaat het frame dat islamitisch onderwijs meisjes structureel discrimineert, terwijl de context ontbreekt. Tijdens de menstruatie bestaan er immers alternatieve vormen van religieuze beleving. Omdat deze alternatieven niet worden genoemd, blijft een eenzijdig beeld achter waarin meisjes “niets mogen”.
De journalistieke code stelt dat journalisten hun professionele intuïtie gebruiken om te beoordelen wat klopt en wat niet. Dit uitgangspunt is problematisch: een journalist is geen expert op elk vakgebied. Dat blijkt duidelijk in de manier waarop Korancitaten over vrouwen, joden en homoseksualiteit rechtstreeks zijn overgenomen en door de journalisten zelf zijn geïnterpreteerd. Het zelf uitleggen van religieuze verzen is onverstandig en ongepast. Net zomin als men een journalist zou vragen de statistische output van een biomedisch artikel te interpreteren, of een dansschoolleraar vragen stellen over COVID-19. Desondanks koos Nieuwsuur ervoor om in de uitzending een theatermaker en een “vrijzinnige” moslim uit de VS (die de Nederlandse context helemaal niet kent) de uitspraken te laten duiden.
Islamitische jurisprudentie en theologie zijn complexe vakgebieden die specialistische kennis vereisen. Zonder deze achtergrond is het risico groot dat uitspraken verkeerd of oppervlakkig worden geïnterpreteerd, met vertekening en misinformatie tot gevolg. Juist daarom is het cruciaal dat bij dit soort thema’s islamitische geleerden worden geraadpleegd. Hun expertise is noodzakelijk om religieuze regels correct en evenwichtig te duiden. Het nalaten daarvan leidt niet tot feiten, maar tot misinterpretatie en mogelijk zelfs tot framing.
Ten slotte verzuimt Nieuwsuur een belangrijk deskundig orgaan te raadplegen, namelijk de Onderwijsinspectie. Deze had naar aanleiding van een eerder item van Milena Holdert uit 2019 onderzoek gedaan naar het bijzonder onderwijs. In het rapport concludeert de Inspectie iets dat haaks staat op de uitingen die in de Nieuwsuur-items worden gedaan:
“De overgrote meerderheid van de scholen met sterke levensbeschouwelijke opvattingen, inclusief orthodox-christelijke en islamitische scholen, slaagt erin de overdracht van eigen opvattingen goed te combineren met bevordering van basiswaarden en het vermijden en/of tegengaan van risico’s.”
Conclusie
Mijn analyse van de uitzendingen van Nieuwsuur over islamitisch onderwijs toont structurele tekortkomingen in methodologie, deskundigheid en journalistieke zorgvuldigheid. Kort samengevat zijn dit de problemen die ik identificeer:
Zonder transparantie, nuance en het raadplegen van de juiste experts voor onderzoeksopzet en interpretatie ontstaat geen waarheidsgetrouw beeld, maar een frame dat bestaande vooroordelen bevestigt en daarmee het publieke vertrouwen in de journalistiek kan schaden. Daarom ben ik op basis van mijn analyse van mening dat de betrouwbaarheid in de gepresenteerde ‘onderzoeksjournalistiek’ laag is en met veel voorzichtigheid moet worden benaderd, vooral ook omdat de bevindingen van Nieuwsuur niet overeenkomen met de bevindingen van de Onderwijsinspectie.
Meld je hieronder gratis aan voor Joop NL. Iedere donderdag een selectie opvallende nieuwsverhalen, opinies en cartoons in je mailbox.