Logo Joop
De opiniesite van BNNVARA met actueel nieuws en uitgesproken meningen.

Ongelovig in de Stad van God

  •  
30-09-2025
  •  
leestijd 5 minuten
  •  
1824 keer bekeken
  •  
ANP-422100045

Het lot van een ongelovige in een religieuze samenleving.

Stel je voor dat je een ochtend begint in een stad waar “God” niet alleen een naam is die op de lippen ligt, maar de maatstaf van de wet vormt. Vanaf het moment dat je je ogen opent tot het moment dat je het licht uitdoet, liggen de voorschriften vast: wat je draagt, waar je staat, met wie je spreekt, hoe je lacht en zelfs wat je denkt. Stel je nu voor dat je in diezelfde stad niet langer in dit geloofssysteem gelooft. Ongelovig zijn op zo’n plek voelt als proberen te ademen onder water: om te overleven moet je de kunst van verbergen beheersen.

Dit verhaal is geïnspireerd door het leven van een vrouw die jaren geleden opgroeide in een huis met hoge muren maar poreuze grenzen voor haar persoonlijke vrijheid; een plek waar “eer” gelijk stond aan voortdurende controle en “geloof” werd afgemeten aan gehoorzaamheid. In dat huis waren de rollen helder: mannen beslisten en vrouwen oefenden zich in zwijgen. Bij meningsverschillen gold de religieuze wet als ultieme scheidsrechter, en vragen stellen betekende problemen veroorzaken. Al op jonge leeftijd leerde de vertelster dat wat als “normaal en toegestaan” werd gezien, niet per se menselijk of rechtvaardig was. Dat was de eerste barst in het glas van haar geloof.

Jaren later veranderde het gezamenlijke huis, dat een toevluchtsoord had moeten zijn, in een cel van toezicht. De lijst met geboden en verboden werd preciezer: bidden op tijd, vasten zonder excuses, een onberispelijke sluier, deelname aan religieuze rituelen en het vermijden van elke “onzekere” omgang. Twijfel in haar ogen werd beantwoord met de beschuldiging van “zwak geloof”; verzet in woorden werd gesmoord met dreiging, vernedering of straf. De wrange ironie was dat dezelfde wetten die haar rechten ontzegden, achter de machtige partij gingen staan. Wanneer de wet “gezag” koppelt aan geslacht, verandert “recht” voor de één in een “bevel” en voor de ander in een “plicht”.

Ongelovig zijn in zo’n omgeving is geen publieke verklaring, maar een dagelijks gevecht om te overleven. Maskers worden geoefend: een gebed dat wordt gefluisterd voor de schijn van veiligheid, een geveinsd vasten om vragen te vermijden, voorbereide antwoorden voor religieuze bijeenkomsten en stiltes die worden gekocht ten koste van innerlijke verscheurdheid. Deze dubbelheid knaagt langzaam van binnen: wat als er per ongeluk een zin ontsnapt? Wat als iemand je blik leest? Wat als een klein geheim naar buiten lekt? In een samenleving waar “geloof” de officiële identiteit is, verandert “ongeloof” al snel in een aanklacht: ongelovige, verdorvene, afvallige.

Maar het verlaten van het geloof begon voor de vertelster niet uit koppigheid. Het groeide uit ervaring. Uit alledaagse confrontaties waarin het lichaam en de wil van de vrouw als beheersbare eigendom werden beschouwd. Uit de tegenstelling tussen een zogenaamd “barmhartige God” en het geweld dat in zijn naam werd gerechtvaardigd. Uit het rechtstreeks lezen van teksten die ze vroeger alleen via anderen had gehoord, en waarin ze nu met eigen ogen zag hoe bepalingen ongelijkheid konden legaliseren. De vragen stapelden zich op: als gerechtigheid de kern is, waar komen dan al die eenzijdige rechten in gezin en samenleving vandaan? Als geloof een innerlijk vertrouwen in goedheid en waarheid is, waarom wordt het dan gebruikt als instrument van controle en straf? Zo ontdekte zij langzaam dat men ook zonder God ethisch kan leven: zolang je het “lijden van de ander” erkent, de “vrijheid van de ander” respecteert en verantwoordelijkheid neemt voor je eigen daden. Moraal kan seculier zijn: niet uit angst voor de hel, maar uit respect voor menselijke waardigheid.

Hoe zelfstandiger ze in haar denken werd, hoe gewelddadiger de druk van buitenaf. Dreigingen begonnen met gefluister en eindigden in geschreeuw: van “keer terug op het juiste pad” tot “dit is je verdiende lot”, van “eer” tot “uitwissing”. De angst was reëel; want hier is “ongeloof” niet slechts een andere overtuiging, maar een tastbaar gevaar: het gevaar van ongeschreven wetten die de straf overlaten aan eer en gemeenschap, en het gevaar van officiële wetten die eerder het imago van religie beschermen dan het individu. Voor een vrouw die de opgelegde regels tart, organiseert de samenleving een dubbele rechtszaak: eenmaal omdat ze vrouw is, en eenmaal omdat ze ongelovig is.

Uiteindelijk koos de vertelster voor redding: zichzelf redden. Redding wordt niet altijd luid verkondigd; soms gebeurt het met de stilste stappen: het afleggen van een opgelegde rol, het laten vallen van schijnvertoning, het verlaten van een land waar elke straat een herinnering aan angst was. Vrijheid komt eerst in stilte: in een kleine kamer, in een anonieme stad, met een verborgen naam. Maar juist die veilige marges bieden de eerste kans om ongehinderd te ademen. Even later, wanneer je een land binnenstapt waar niet je geloof maar je waardigheid de maatstaf is, besef je dat ongelovig zijn niet gelijkstaat aan immoreel zijn; het kan juist eerlijkheid betekenen: met jezelf, met de ander, met de wereld.

Ongelovig zijn in de “Stad van God” gaat niet alleen over niet geloven; het gaat over het recht om te kiezen. Het recht om “geloof” niet door de politie te laten bewaken; om “geweten” niet door straf maar door dialoog te benaderen. Wanneer religie zich in de plaats van de wet stelt, wordt vrijheid van denken teruggebracht tot een voorwaardelijk privilege. Vrouwen zoals de vertelster worden dan bestraft louter om hun bestaan: als je gehoorzaamt, mag je ademhalen; als je opstaat en zegt “dit ben ik”, wordt de lucht schaars. Dan krijgt ongelovig zijn een betekenis die verder gaat dan overtuiging: het wordt een volharding in menselijkheid.

In de wereld van vandaag blijven sommigen om uiteenlopende redenen gelovig en anderen niet. Maar wie blijft of vertrekt, verdient veiligheid; verdient het om aangesproken te worden in de taal van recht en wet, niet in die van dreiging. De vrouw in dit verhaal bereikte uiteindelijk het punt waarop ze vrijuit kon zeggen: “Ik zie de God van de religies niet, maar ik zie de waarde van de mens.” En die zin blijft in een stad waar geloof en wet samenvallen een kostbare en gevaarlijke uitspraak. Daarom kan en wil ze nooit terugkeren; niet naar een huis dat geen toevlucht was, niet naar een masker dat haar adem afsneed.

“Ongelovig in de Stad van God” is geen puur persoonlijk lot, maar een collectieve spiegel: een weerspiegeling van de tegenstelling die ontstaat wanneer religie wet wordt, waardoor de stad voor ongelovigen benauwd wordt, en voor vrouwen nog benauwder. Deze tekst is geen theologisch debat en geen politieke verklaring; het is slechts een beschrijving van leven op een smalle grens tussen angst en eerlijkheid. En misschien schuilt erin de hoop dat er ooit een dag komt waarop geloof, als het er is, een keuze blijft; en wet, als ze er is, een bescherming blijft. Zodat niemand ooit meer hoeft te vechten voor lucht en adem.

Delen:

Altijd op de hoogte blijven van het laatste nieuws?

Meld je hieronder gratis aan voor Joop NL. Iedere donderdag een selectie opvallende nieuwsverhalen, opinies en cartoons in je mailbox.

BNNVARA LogoWij zijn voor