Voor het in standhouden van de bio-industrie worden vele valse argumenten aangevoerd die voorstanders clichématig herhalen.
Allereerst is er het argument dat (varkens)boeren niet voldoende geld overhouden om het dierenwelzijn te verbeteren. Wanneer er jarenlang (belasting)geld wordt gestopt in een industrie die niet winstgevend is, dan is de conclusie: die industrie is failliet. Een groep institutionele beleggers waarschuwt al langer internationale voedselbedrijven over de vee-industrie die naar een financiële, sociale en milieucrisis leidt. Het is niet voor niets dat tientallen foodtech-bedrijven en ook grote multinationals als Cargill, Tyson en Nestlé investeren in de ontwikkeling van plantaardig “vlees”.
En dan hebben we het niet eens over milieu- en andere kosten van de vee-industrie, die niet worden meegerekend als factor van groot belang inzake klimaatchaos, maar die doorgeschoven worden naar elders op de wereld of naar de toekomst.
Cliché Een ander veel gebruikt cliché-argument is dat de vleesproductie zou verschuiven naar landen waar het dierenwelzijn nog slechter is. In Nederland zijn wij tegen kinderarbeid en voor bescherming van werknemers. Niemand zal voorstellen hier verandering in aan te brengen omdat het elders op de wereld nog slechter is. Integendeel, we zijn trots op onze welzijnsstandaard en nemen hooguit een voorbeeld aan landen waar het nog beter geregeld is. Op het gebied van dierlijke productie kijkt de wereld naar ons en het is onze taak het welzijn van die dieren aan onze normen aan te passen. Uiteraard moeten dezelfde welzijnsnormen gelden voor dierlijke producten die door Nederland/Europa geïmporteerd worden.
Het sterrensysteem van de Dierenbescherming is een mooi idee. Echter met één ster hebben de varkens nauwelijks een beter leven: De dieren komen nooit buiten, kunnen niet wroeten en hebben geen toegang tot een modderbad. Zeugen liggen opgesloten in kraamkooien en biggenstaarten worden gecoupeerd, net als in de gangbare houderij. Pas bij 2 of 3 sterren is het welzijn van de dieren acceptabel te noemen.
Stank Buitenvarkens zouden overlast bezorgen door stank. Dat is zelden het geval: veel burgers zijn juist gecharmeerd van het zien van varkens in de wei. Buitenvarkens stinken nauwelijks omdat hun urine en mest niet – zoals in de veehouderij – samen komen in één grote diepe mestput. Maar hoe is het dan voor varkens die met 5000 of meer in een afgesloten stal leven boven die mestput? Veel varkens hebben als gevolg daarvan longontstekingen en oogirritaties.
Consumenten zouden niet willen betalen voor dierenwelzijn. Het is inderdaad niet te verwachten dat consumenten massaal kiezen voor duurdere producten. Echter uit onderzoek blijkt dat de meeste Nederlanders vinden dat landbouwhuisdieren genoeg ruimte en afleiding moeten hebben om hun natuurlijk gedrag te kunnen uitoefenen. Dit kost geld en hier kan de politiek ingrijpen: fruit en groenten goedkoper, vlees duurder , geen subsidie voor de promotie van vlees en zuivel maar wel voor boeren die willen overstappen naar een dier- en milieuvriendelijk systeem.
Stalbranden Tenslotte nog een woord over de dieren die de laatste jaren gestorven zijn door stalbranden en falende ventilatiesystemen. Tot 1993 verviel ingevolge artikel 27 van de Hinderwet automatisch de omgevingsvergunning voor een bedrijf dat afbrandde. Deze stal kon dan niet herbouwd worden zonder nieuwe vergunningsaanvraag. Dit artikel is onder druk van de landbouwlobby in de nieuwe Wet milieubeheer van 1 maart 1993 verwijderd. Het zou goed zijn om dit artikel weer in de wet op te nemen én om te onderzoeken hoe de bescherming voor dieren in stallen verder wettelijk verbeterd kan worden.
Op zijn minst zou het verplicht moeten zijn dieren te houden in een stal met natuurlijke ventilatie en uitloop, waar ze bij een falend ventilatiesysteem of brand letterlijk een uitweg hebben. Dat moet toch kunnen voor een voorbeeldland?