Hoe het in elkaar steekt en hoe het van gedaante verandert
Nadat de afgelopen decennia het racisme in onze streken zich vooral manifesteerde in de gedaante van islamofobie, worden tegenwoordig weer alle beschimmelde mythes over IQ-verschillen tussen zwarte en witte mensen van stal gehaald. Niet dat daarmee de griezelverhalen over de moslims zijn verdwenen of welk ander vooroordeel over welke minderheidsgroep dan ook.
Nog altijd spitsen de discussies zich toe op wie wel en wie niet racist genoemd mogen worden en wordt de vraag wat racisme nu eigenlijk is afgedaan met vage aanduidingen in de richting van ‘bevolkingsgroepen als minder beschouwen’. Neerzien is natuurlijk iets afschuwelijks, maar er is ook sprake van jaloezie en daar gaat het eigenlijk nooit over. Evenmin als het gaat over wat mensen eigenlijk bezielt wanneer zij hun vooroordelen rondstrooien. Het gaat namelijk niet alleen om wat ze zeggen maar vooral ook om wat ze liever voor zich houden. De mechanismen doorzien die werkzaam zijn is bittere noodzaak, alleen al om het verzet tegen racisme op zo’n manier te kunnen voeren dat er in de toekomst geen racistisch geweld zal uitbreken.
Door de mechanismen te ontrafelen wordt het mogelijk ingewikkelde vragen te beantwoorden. Vragen als: waarom worden mensen met een donkere huidskleur die belangrijk werk doen in deze maatschappij, beurtelings gekleineerd en ervan beticht zich op de voorgrond te dringen? Waarom zet men nakomelingen van gastarbeiders en van mensen uit de koloniën op achterstand bij het concurreren op de arbeidsmarkt – niet zelden onder verwijzing naar gewoonten die men toeschrijft aan de landen van herkomst van hun voorouders? Waarom schiet na al die jaren de evenredige vertegenwoordiging in de media nog zo schromelijk tekort van mensen met een migratieachtergrond? Waarom probeert men politici met een migratieachtergrond, wanneer zij zich inzetten voor thema’s die de hele maatschappij betreffen, voortdurend vast te nagelen aan wat men ‘hun gemeenschap’ noemt ? En waarom worden zij deloyaal genoemd wanneer zij een eigen partij oprichten nadat ze in gevestigde partijen te weinig kansen kregen? En tenslotte waarom is het racisme niet verminderd nu zoveel mensen met een migratieachtergrond allerlei vooraanstaande posities hebben bereikt in het bestuur, in de politiek en in alle andere maatschappelijke domeinen, de film, muziek, cabaret, architectuur, sport, geneeskunde, literatuur, journalistiek, advocatuur, ICT?
Racisme is een mengelmoes Racisme is een mengelmoes dat om te beginnen bestaat uit twee bestanddelen: uitbuitingsracisme en concurrentieracisme. En om het nog ingewikkelder te maken – het aandeel van ieder van die twee bestanddelen in het totale racisme is ook nog eens aan het verschuiven in de tijd. Dat verschuiven is een intrigerend verschijnsel, zie afbeelding: Hoe het heersende racisme in de tijd van gedaante verandert.
Het onderscheid tussen de twee soorten racisme is afkomstig van mijn vader, de socioloog van Zuid-Oost Azië Wim F. Wertheim. Hij had als kind meegemaakt hoe het was om als jood te worden gediscrimineerd en werd als volwassene in het koloniale Nederlands-Indië getroffen door twee totaal verschillende verschijnselen. Hij zag hoe de Indonesische bevolking werd uitgebuit met behulp van neerbuigende kwalificaties, terwijl de Chinese handelsminderheid bloot stond aan een vorm van racisme die verdacht veel leek op het antisemitisme dat hij kende uit Europa. Hij noemde het eerste type uitbuitingsracisme en het tweede concurrentieracisme en beschreef ze in zijn wetenschappelijk werk. Later heb ik die verschillen verder uitgewerkt en ondergebracht in een raamwerk om de gedachten te bepalen, zie afbeelding: Kenmerken van de twee soorten racisme. De twee soorten verschillen in de volgende opzichten: de bevolkingsgroepen waarvoor ze bedoeld zijn, welke vooroordelen erbij horen, wat de drijfveren zijn achter die vooroordelen, en wat voor geweld ermee gepaard gaat.
Uitbuitings- en concurrentieracisme Uitbuitings- en concurrentieracisme zijn gericht op totaal verschillende groepen en er is een rechtstreeks verband met de arbeid die zij verrichten en hun economische positie. In samenhang daarmee verschilt het soort vooroordelen dat in omloop wordt gebracht: minachtend van aard of angstaanjagend. De tot slaaf gemaakten, de zwarte bevolking van Zuid-Afrika, de oorspronkelijke inwoners van de gekoloniseerde landen en de Afro-Amerikanen in de V.S. zouden ‘van nature’ een laag IQ hebben en werden als lui en kinderlijk beschouwd. En dus was het harde sloven het enige waartoe ze in staat waren en zogenaamd wilden ze ook niets liever.
Dom en lui was wel het allerlaatste dat gezegd zou worden van de Chinese handelsminderheid in Indonesië, zij waren juist sluw en hadden het achter hun ellebogen. Bovendien waren ze handlangers van het grote griezelige China, dat streefde naar de wereldheerschappij. Ook van de Joden werd gezegd dat zij geslepen waren, deloyaal aan de landen waarin zij woonden en uit op de wereldmacht. Als bewijs droeg men een vervalst document aan uit vervlogen tijden waarin geheimzinnige heren iets in die geest zouden hebben beweerd. En vervolgens waren de moslims aan de beurt. Om te staven dat ook zij niet te vertrouwen zijn en deloyaal, verspreidt men de verdenking dat zij gedirigeerd worden door lange armen vanuit hun landen van herkomst, onder verwijzing naar hun dubbele paspoorten. En als dat nog niet genoeg is, put men selectief uit hun heilige geschriften om ze ervan te betichten wereldwijd de sharia te vestigen.
Drijfveren achter racistische vooroordelen, wat houdt men liever voor zich? De motieven achter de vooroordelen die de ronde doen over bepaalde bevolkingsgroepen zijn dus volkomen in lijn met wat ze moeten rechtvaardigen: in het ene geval uitbuiting , in het andere uitsluiting. Maar is waar mensen mee komen wanneer hen gevraagd wordt naar hun beweegredenen – is wat ze zeggen dat hen drijft werkelijk het enige? Zou het kunnen dat er meer achter zit dat ze liever verzwijgen ?
Mensen die neerkijken op een andere bevolkingsgroep zullen waarschijnlijk niet gauw toegeven hoe heerlijk ze het vinden zich verheven te kunnen voelen boven anderen. In culturen en geloofsgemeenschappen waarin de norm heerst dat alle mensen gelijk zijn, en dat geldt voor verreweg de meeste, kun je verwachten dat zo’n superioriteitsgevoel gepaard gaat met schaamte en/of schuldgevoel. Alle reden dus om te gaan zoeken naar nog meer bewijzen dat die andere groep echt minder is.
Iets soortgelijks zou kunnen spelen bij vrees voor de concurrentiekracht van een minderheidsgroep. Mensen zullen niet graag hun afgunst laten blijken, want op jaloezie rust in kapitalistische samenlevingen als de onze een effectief taboe. Bovendien kun je maar beter geheimhouden dat je vindt dat die groep het zo goed doet, want daarmee verzwak je de concurrentiepositie van je eigen groep. Honderd keer voordeliger is het dus om met nog grotere nadruk te verkondigen dat die groep totaal niet te vertrouwen is en een groot gevaar vormt voor de samenleving.
Het aanwijzen van een zondebok tenslotte voor wat er allemaal verkeerd gaat in een maatschappij is in het algemeen ook niet iets om trots op te zijn. Mensen die dat toch doen, zullen niet graag erkennen hoe ze ervan genieten om met de mensen om zich heen de overtuiging te delen dat de oorzaak van alle ellende toch echt gezocht moet worden bij die zondebokgroep. In mijn onderwijspraktijk nam ik vaak waar hoe troostend het kan zijn voor klassen om bij het pesten van een zondebok zo’n onderling eenheidsgevoel te beleven.
Verschillende soorten geweld Bij uitbuitingsracisme gaat het erom de groep als geheel gezond en aan het werk te houden, maar ook inschikkelijk en bereid de meest beroerde arbeidsomstandigheden te verdragen. Wanneer dan enkelingen daartegen in opstand komen en dreigen de anderen daarin mee te nemen, probeert men dat de kop in te drukken door die paar mensen in het openbaar te straffen, goed zichtbaar voor alle anderen. Bij concurrentieracisme gaat het erom de hele concurrerende groep uit het gebied te verdrijven en dat kan wel beginnen met het doden van enkele leden van de groep, maar gaat dan al gauw over in massale moordpartijen, pogroms. De geschiedenis heeft laten zien dat zulk massaal geweld in gang wordt gezet als over een groep maar lang genoeg en stelselmatig angstaanjagende kwalificaties in omloop zijn geweest. Niet voor niets beroepen de plegers van zulk geweld zich altijd weer op noodweer: als zij niet hadden gedood waren ze er zelf aan gegaan. En altijd en overal werd zo’n uitbraak van geweld voorafgegaan door een scherpere afbakening van de groep, gepaard aan zinspelingen op hun verdrijving en een sterkere nadruk op de herkenbaarheid van de groepsleden.
Een situatie waarbij uitbuitingsracisme wel degelijk gepaard ging met massaal geweld, deed zich voor bij de transporten van tot slaaf gemaakten vanuit Afrika naar de V.S. In de ruimen van de schepen waarmee zij versleept werden, stierven vaak grote aantallen mensen. En in plaats van een eind te maken aan die wantoestand, koos men voor de cynische ‘oplossing’ om eenvoudig weer nieuwe mensen uit Afrika te halen. Ook bij het tot slaaf maken van de mensen in Afrika en bij het tot koelie maken in de koloniën, werd niet zelden massaal geweld gebruikt.
Verschuiving van de aandelen uitbuitings- en concurrentieracisme ten opzichte van elkaar Toen ik in de jaren negentig onderzoek deed in de volwasseneneducatie, nam ik iets merkwaardigs waar. Mijn opdracht was om tekenen van racisme te noteren in lessen Nederlands aan Nederlandstalige volwassenen die nauwelijks school hadden gehad en in lessen Nederlands-als-tweede-taal aan migranten. Ik ontdekte dat er – gewoonlijk enigszins verstopt in uitspraken en gebaren – zowel sprake was van neerkijken/eigenwaan (uitbuitingsracisme) als van jaloezie, wantrouwen en angst (concurrentieracisme). Dat maakte dat ik me afvroeg of deze mengvorm alleen hier en nu voorkwam of dat het heersende racisme misschien bezig was van karakter te veranderen. Ik opperde de hypothese dat hier in Europa en dus ook in Nederland een verschuiving gaande is van uitbuitingsracisme naar concurrentieracisme en besprak die met mijn vader, die het een interessante gedachte vond die hij opnam in het artikel dat hij juist aan het schrijven was voor De Gids* (1991).
Inmiddels zijn er bijna dertig jaar verstreken en is mijn hypothese niet alleen bewaarheid, maar zet de ontwikkeling zich nog altijd voort. De eerste gastarbeiders en de niet-Westerse immigranten uit de koloniën hadden vooral te lijden van het oude, vertrouwde koloniale uitbuitingsracisme – er werd op ze neergekeken. Dat neerkijken was in die jaren negentig nog lang niet voorbij en is dat nog steeds niet. Nog steeds worden minachtende vooroordelen losgelaten op mensen met een donkere huid en worden mensen die afkomstig zijn uit streken die men als minder ontwikkeld kenschetst, daarop aangekeken.
Maar naarmate hun kinderen en kleinkinderen beter in staat werden tot concurreren, begonnen er daarnaast vooroordelen in omloop te komen die behoren tot het concurrentieracisme. Steeds meer nakomelingen van gastarbeiders kregen het – vaak na heel wat onderschatting en tegenwerking te hebben overwonnen – voor elkaar opleidingen te voltooien en interessante plekken te veroveren op de arbeidsmarkt, waarmee ze mededingers werden van de gevestigde bevolking – juist ook van degenen met veel opleiding. Een welkom doelwit voor de angstaanjagende vooroordelen die horen bij concurrentieracisme vormden degenen onder de nakomelingen die moslim waren. Maar ook de kinderen en kleinkinderen van de inwoners uit de voormalige koloniën kregen er, naarmate zij geduchtere concurrenten werden, hun deel van mee – naast het gebruikelijke uitbuitingsracisme dat nooit weg was en de laatste jaren opnieuw in opmars is. En inmiddels zijn daar ook nog de niet-Westerse vluchtelingen bij gekomen. Ook over hen wordt verteld dat zij op oneerlijke manieren banen inpikken en woningen en dat zij levensgevaarlijk zijn en hier niet thuis horen.
Ik voorspel dat deze verschuiving zich met de verdere emancipatie van deze – in de openbare ruimte herkenbare minderheden – zal voortzetten en dat daarmee de kans toeneemt op massaal geweld. Maar ik hoop en verwacht dat mensen die deze noodlottige ontwikkeling tot staan willen brengen, daartoe beter in staat zullen zijn als ze de mechanismen doorgronden die werkzaam zijn.