‘Gehinderd door kennis’ was het eerste dat opborrelde na het lezen van een interview met hoogleraar taalontwikkeling aan de UVA, Fred Weerman. “..Gewoon is ook dat sommige immigranten in de zoveelste generatie hun oorspronkelijke taal niet meer of niet meer volledig leren en dan volledig zijn overgeschakeld op het Nederlands”. Zoals vaak het geval, heeft dat welbekende ‘wensdenken’ in academische kringen weinig te maken met de empirische ervaringen van een grote stadsbewoner. Wellicht woont Weerman in de periferie en verlaat hij zich vooral op papieren cijfers of veldonderzoek verricht door derden.
Zo hoor ik die ‘zoveelste generatie’ juist steeds meer en meer uitsluitend in ‘oorspronkelijke talen’ spreken, slechts nu en dan doorsneden met een Nederlands begrip. Het lijkt in die groepen, om welke reden dan ook, juist bon ton om de taal van je overgrootouders te omarmen t.o.v. de taal van het land waar je geboren werd (En je ouders vaak ook…). Of deze (groot-)stedelijke waarneming exemplarisch is voor de rest van het land is mij uiteraard onbekend.
Ik ben bepaald geen provinciaal en begeef mij graag buiten de geëffende paden. Ons land is daar bijzonder rijk aan, en ik bega ze dan ook met een mateloze nieuwsgierigheid. Leuke bijvangst zijn ervaringen zo uiteenlopend als de meningen die ons kikkerlandje rijk zijn. Want is die maatschappij nu inderdaad zo verscheurd, overvol en verdeeld of ervaren wij dat alleen maar zo omdat wij onze buren zo slecht kennen? Het zuiver toeval bied daar vaak de helpende hand.
Volgend bijzondere gesprekken en fascinerende ervaringen waarbij zich parallel onmiddellijk de (on-)mogelijkheden van enig saamhorigheidsgevoel opdringen.
Flarden in een café in een grote stad tussen twee blanke mannen van net over de vijftig:“Ik woon hier in de buurt….makkelijk lullen met gemeenschapsgeld… Derde rijk ook…die kan van mij zo stante pede tegen de muur. Geintje natuurlijk, maar je begrijpt hè..?!”.
Krasse taal van twee doodgewone cafetariabezoekers op een dinsdagochtend achter een koffie met broodje kroket. Anders geformuleerd maar met precies dezelfde lading hoor ik diezelfde week gelijksoortig gekeuvel in de kantine van een tennisclub in diezelfde stad. Keurige damesstemmen waarin de angst voor het onbekende doorklinkt. Begripvol voor de medemens, mits op grote afstand.
In het hoofdstedelijke een koffietje doen bij een aardige tent met terras. Behoudens de hoofddoek, volledig Westerse, met gezellig Amsterdams accent, Nederlands sprekende moslim-twintigers gaan éen tafel verderop zitten en schakelen direct over op een Arabische taal. Bij het bestellen van koffie en broodjes gaat wederom alles in vlekkeloos Nederlands maar zodra de serveerster zich omdraait gaat de conversatie verder in de ‘vreemde’ taal. Waarom zondert men zichzelf onderling, op die manier, weer onmiddellijk af?
Op stadssafari in ons veelkleurige land ondergaat men soms een mentale gedaanteverandering. Gezeten in tram, trein, bus of op de fiets ontrolt zich een werkelijkheid waarvan men het bestaan misschien wel vermoedde maar zeker niet dagelijks aan den lijve ondervind. Wijk na wijk ontvouwt zich een straatbeeld dat ons minder vertrouwd voorkomt. De mensen, de verschillende talen, de winkels, de huizen, allemaal om de hoek en toch een volkomen andere wereld. Een fascinerende en tegelijk tragische symbiose, men leeft náast elkaar maar vaak niet mét elkaar.
Straattaal is natuurlijk van alle tijden, de bijkomende culturele achtergronden werpen echter hun vervreemdende schaduwen. Hangende hoodies op een straathoek. Argwanende, schichtige blikken als pose. Twee passerende meisjes worden nageroepen. Hissende en sissende jongens op een kluit. ‘Geheimtaal’. Zoveelste generatie Marokkaanse en Turkse jongens die niet begrijpen dat ook zij zichzelf zo buitensluiten.
Wat anderen niet verstaan of niet begrijpen slaat om in angst en agressie.
“Wollah! Hé broer, broer! Wàt dóe jij?!”, “..K*nker-! Je weet toch..”.
Luide, op schreeuwniveau gevoerde gesprekken, in sommige culturen de norm maar voor anderen alarmerend en bron van ergernis en schrik.
Kleding- en gedragscodes die groepen duidelijk van elkaar doen scheiden. Onderscheid schaadt, onbekend maakt altijd onbemind.
Als een blanke, Nederlandse vrouw zich in de trein bij twee andere vrouwen voegt gaan die vervolgens vloeiend over van het Nederlands naar het Papiamento. Men kijkt weg. Ongemakkelijk langs elkaar heen geschuif. Dat is geen intelligente tweetaligheid, dat is bedoeld, of nog erger; onbedoeld, buitensluiten van die ander. Een samenleving is immers vooral een samen-béleving.
De Egyptische eigenaar van een pizza-afhaal begroet ons vriendelijk en neemt de bestelling in vlekkeloos Nederlands op. Zodra de bestelling is geplaatst gaat hij met zijn collega’s achter de balie direct over in een moerstaal die ik niet versta. In éen seconde is de gastvrijheid omgeslagen in het ‘Grote Buitensluiten’ en ben ik even (ongewenste?) vreemdeling in eigen land. Hun verbondenheid in taal is binnenskamers wellicht prachtig maar sluit nu uit, en waarschijnlijk is dat omgekeerd precies zo.
Waarom eigenlijk, als Nederlands al vanaf je geboorte je eerste taal is?
In een grote stad spreekt de Internationale gemeenschap uiteraard zijn eigen talen, dat is inherent aan een wereldstad die de ‘International community’ verwelkomt en herbergt. Maar wáarom blijven culturen, hier inmiddels aanwezig in vierde-, vijfde- en zesde generatie, nog altijd een taal spreken die niet de Nederlandse is. De taal van hun vader’s vader’s vaderland?
Geen xenofobie dus maar een prangende vraag.
Voelt men zich hier daadwerkelijk zo weinig thuis dat men ‘onder elkaar’ die taal niet eens wenst te spreken of spelen er andere sentimenten? En zou men werkelijk niet inzien dat men op deze wijze de tweedeling zélf in stand houd?
Andere kant van het spectrum: zelfgenoegzame achterover hangende melkwitte Nederlanders die graag de eigen empathische eruditie en ruimhartigheid t.a.v. allochtonen etaleren vanaf een zonnig Blaricums terrasje. Geen Djeballa in de wijde omtrek, en zeker niet wonend in eigen omgeving maar wel het aanmatigend gelijk van de bittertafel. De vrijblijvendheid van een politicus, woonachtig in Wassenaar, die zich uitspreekt over de toestand in de ‘achterstandswijken’.
Welgestelde Nederlanders die zelfs elkáar de maat nemen en elkaars verdraagzaamheid en ‘open-mindedness’ betwisten, allemaal vanachter het zondagse glas Chardonnay met hun groenglanzende MG op de achtergrond. Brrr..nee, dan duizendmaal liever die ongenuanceerde, boze, blanke zestiger die zijn oprechte man en paard noemt.
Twee geheel gesluierde, donkere jonge vrouwen in de tram converseren op geanimeerde toon. De Kentucky Fried Chicken-burger en milkshake smaakt hen best en alleen de DIRK-tas vol boodschappen verraadt het feit dat het hier een Hollands tafereeltje betreft. Hun exotische taal met harde klik- en keelklanken detoneert opvallend met hun ranke verschijning. Bij het uitstappen schakelt het tweetal als bij toverslag over op een Algemeen Beschaafd Nederlands waar de eerste de beste Gooise kakker van zou blozen.
Bij onze zuiderburen is de taalstrijd altijd al bron van verscheurd broederschap geweest. Historie, cultuur, politiek, geef er uw eigen wending aan, maar taal is een sleutel. En niet eens in de zin van ‘Ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is’, het ligt veel eerder in verbroederend taalgebruik dat íedereen hanteert.
Taal kan makkelijk een discriminatieve factor worden en geen mens wil uitgesloten worden, op welke wijze dan ook. Toch doen we dat dagelijks. Opgesloten in eigen kring, eigen gelijk en eigen leefwereld. Onverenigbare culturen, we kunnen blijkbaar niet anders. Soms werkt dat maar vaak wrikt het.
Aan het einde van een enerverende dag passeer ik een vrolijk kwetterend kinderdagverblijf. Gekleurd en ongekleurd leeft en speelt onbekommerd, dwars door- en met elkaar heen. Ergens richting volwassenschap verliezen wij die kwaliteit schijnbaar.
Jammer.
Meld je hieronder gratis aan voor Joop NL. Iedere donderdag een selectie opvallende nieuwsverhalen, opinies en cartoons in je mailbox.