Vanaf de Franse revolutie (1789) en daarmee het begin van de parlementaire democratie, kregen wij in Nederland en een groot deel van West-Europa drie politieke stromingen. Op basis van de revolutieslogan ‘Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap’ ontstond het:
Uit die drie stromen ontstond in Nederland de liberale VVD, de sociaaldemocratische PvdA en het conservatieve CDA. Zolang deze drie stromen vasthielden aan hun ideologie konden ze rekenen op een redelijk vaste kiezersaanhang. Een gelovig kerkganger stemde niet op het CDA (of voor de fusie op KVP, AR, CHU) vanwege het verkiezingsprogramma of omdat de lijsttrekker het goed deed. Nee, hij stemde op een christendemocratische partij omdat hij/zij ervan uitging dat die partij garant stond voor een christelijk beleid waarin naastenliefde, barmhartigheid en christenburgerlijke normen en waarden centraal zou staan. Hetzelfde gold voor niet gelovige arbeiders, lagere middengroepen en betrokken intellectuelen. Zij stemden op die partij – wie hem ook leidde – omdat die partij garant stond voor een samenleving waarin gelijkheid en bezorgdheid voor de economisch lagere klasse centraal zou staan. Ten slotte de liberalen, veel ondernemers en welgestelden maar ook mensen die principieel nadruk op persoonlijk ontplooiing centraal willen stellen.
Die drie grote stromingen trokken tot in de jaren ‘70 meer dan 50 tot 60 % van de kiezers. Andere partijen waren veelal afsplitsingen of radicale variaties van de drie hoofdstromen. Zie CPN, PSP, D66, CU, SGP, PPR. Het resultaat na de uitslag van de verkiezingen was dat wij altijd een centrumrechts of centrumlinks kabinet kregen waarbij het CDA veelal zijn principe van eenheid gekoppeld aan naastenliefde deels verloochende door na de verkiezingen meestal voor de VVD te kiezen.
Van ideologie naar marketing
Eind jaren ‘60 begon de vaste ideologische keuze van de kiezer te schuiven. Een gelovige koos voor de PvdA omdat hij vond dat het CDA de belangen van de arbeiders slecht behartigde; een arbeider koos voor de VVD omdat hij vond dat zijn partij wel erg bedillerig was. Zo kreeg je kleine verschuivingen, verschuivingen die de partijleiders wel zorgen baarden. Van dat moment zie je dat in verkiezingscampagnes niet meer alleen de ideologie centraal stond maar ook het gedrag, karakter en uitstraling van de lijsttrekker.
Daarnaast werd de kiezer verleid mee te gaan met specifiek bedachte positieve karaktertrekken van de partij. Hans Wiegel is daarmee begonnen. Hij legde niet zoals de VVD gewoonlijk deed de nadruk op lage belasting en een gunstig beleid voor het bedrijfsleven. Nee, sprekersbeurt na sprekersbeurt vertelde hij het publiek: “jullie zijn de ruggengraat van de maatschappij”. Met andere woorden; zonder jullie inspanning waren wij allang failliet. De PvdA schilderde hij af als een roekeloze geldverspiller en onder hoongelach van de zaal riep hij: “Sinterklaas bestaat!”, en wijzend naar Den Uyl: “en daar zit hij!”. Dat deed het allemaal goed. Het gaf kiezers het gevoel dat ze niet alleen kozen voor hun materieel belang maar dat ze een onmisbare factor waren in de maatschappij. Lubbers, voorman van het CDA, praatte ook niet meer over christelijke waarden maar noemde zijn kabinet een no-nonsense kabinet, daarmee suggererend dat zijn partij, in tegenstelling tot andere partijen, het summum was van pure redelijkheid.
Alleen de PvdA onder Den Uyl liet nog sociaaldemocratische geluiden horen. Dat leidde in de jaren ‘70 tot forse winst, maar door onwil van CDA-voorman Van Agt en arrogantie van de linkervleugel van de PvdA (nieuw links) kwam er geen centrumlinks maar een centrumrechts kabinet. De conservatieve Van Agt had moeite met de links doordrammerige Den Uyl. Hij voelde zich neergezet als een man van het verleden. Toch was naar ieders mening een tweede kabinet Den Uyl een logische uitkomst van de verkiezingsuitslag, desnoods dan maar met Van Agt als minister namens het CDA. Daar wilde de linkervleugel van de PvdA (zeg maar nieuw links) niets van weten en zo ontstond tot ergernis van Den Uyl een centrumrechts kabinet. In een nacht praten met Wiegel construeerden Van Agt en Wiegel een kabinet gedragen door 77 zetels, een zeer krappe meerderheid dus.
Vanaf dat moment, dat het meer over personen ging dan over principes, benadrukten alle partijen nauwelijks meer hun ideologische uitgangspunten, maar veel meer de gunstige karaktertrekken van hun lijsttrekker. Marketing werd het toverwoord. Ingehuurde marketeers creëerden zelfs proefballonnetjes politiek beleid en gingen dan na welk proefballonnetje het goed deed. De ontideologisering maakte de weg vrij voor populistische partijen, de opkomst van Fortuyn in 2002 en de opkomst van Wilders in 2004. Toppunt van marketing werd de uitspraak van PvdA leider Wim Kok in 1998 die zei blij te zijn bij het afgooien van ideologische vleugels. Sindsdien vragen alle partijen zich af: ‘hoe verleiden wij de kiezers? Welk beleidsstukje doet het goed en over welk beleidsstuk kunnen we beter niet praten?’
De keus voor marketing, met andere woorden de mannetjesmakerij, leverde in eerste instantie enige winst op. Maar al snel verlieten veel kiezers de nu inhoudsloze partijen. De grootste volkspartij, de PvdA die eindjaren ‘70 nog rond de 50 Kamerzetels veroverde, is nu, samen met GroenLinks, gezakt naar de helft. Het CDA, van oudsher de tweede grote volkspartij, zelfs naar een schamele 5 zetels. Alleen de VVD is licht gestegen van 24 naar 28 zetels. Gevolg is dat het staatsbeleid niet meer uitgevoerd kan worden door de grote politieke stromingen, centrumlinks of centrumrechts, maar door een grote, op dit ogenblik populistische partij. Samen met een reeks kleine partijtjes vormden zij een meerderheid. De afgelopen periode hebben we gezien dat, als er maar een of twee van die kleine partijtjes wegvallen, een effectief staatsbeleid niet meer mogelijk is. Er worden door partijen wensen geuit, andere partijen worden voor rotte vis uitgemaakt, maar geen enkele politieke wens, noch rechts noch links, is in staat die wens om te zetten in een wet.
De oorspronkelijke grote volkspartijen bevalt dat helemaal niet en je ziet dat alle drie aangeven dat ze terug willen naar het centrum. Henri Bontenbal is daar het sterkst in. Zijn programma neigt steeds meer naar sociaaldemocratische uitgangspunten. Maar ook Timmermans steekt keer op keer zijn handen uit. Ook zij willen wel wat inleveren, als er maar genoeg overblijft. De VVD heeft zich nog niet duidelijk uitgesproken, maar binnen de partij wordt fel gediscussieerd over de toekomstige strategie. Wel heeft de voorzitter van de JOVD, de jongerenorganisatie van de VVD, zich min of meer uitgesproken voor een gang naar het midden.
Voor de lezers is het nu zaak na te gaan welke partij, of realistischer, welke combinatie van partijen zich het best inzetten voor de bestrijding van mondiale armoede en voor een leefbaar klimaat. Ik wens hun daarbij veel succes.
Meld je hieronder gratis aan voor Joop NL. Iedere donderdag een selectie opvallende nieuwsverhalen, opinies en cartoons in je mailbox.