Ik denk dat ik het beter doe en ook dat het niet uitmaakt of je een meester of een juf bent, als je de liefde maar hebt. Iedere dag heeft weer een nieuw begin. ’s Morgens als de kinderen binnenkomen, stel ik me breed op in het deurkozijn. Er gaat niemand naar binnen voordat ik ze een hand heb gegeven en in de ogen heb gekeken. ‘Goedemorgen’ wensen we elkaar. Ik weet precies wie ik onder de ogen moet kijken om te zien of ze goed geslapen hebben. Sommige kinderen dragen problemen die te groot zijn voor hun leeftijd. Ik moet zien hoe ze eraan toe zijn. Want naast dat ik van ieder kind weet op welk niveau hij rekent, leest en spelt, weet ik ook hoe dit kind het beste leert en wil ik per dag zien wat dit kind van thuis heeft meegebracht. Daarvoor moet ik contact maken met ieder kind. Met al die leerlingen, iemands zoon of iemands dochter, wissel ik met die handdruk uit. Vijf voor half negen en ze zitten in mijn hart.
De hele dag door werken we volgens een stampvast rooster aan de doelen die we aan het eind van deze groep behaald moeten hebben. Ieder doel evalueren we om de vier weken. We schaven en stellen bij, roepen extra expertise in. Wat kan ik bij mezelf verbeteren en waar kunnen de kinderen nog groeien. Iedere 4 maanden evalueren we met het team de resultaten van alle groepen op vijf leergebieden (rekenen, lezen, spelling, begrijpend lezen en woordenschat) afgezet tegen het landelijk gemiddelde. Blij als we er boven zitten, ongerust als dat niet zo is. En nee, van de inspectie hoeft dit allemaal niet. Zeggen ze. Maar als een leerling ergens in zijn schoolloopbaan stil komt te staan, dan moet op iedere voorafgaande hapering actie ondernomen zijn. Laat maar eens zien juf. Dus analyseren en signaleren we, Â maar nergens kan ik de liefde noteren die ervoor zorgt dat ik zie dat op sommige momenten een kind wat anders nodig heeft dan onderwijs.
Een yoga-oefening; even een klusje doen; kruis-klapspelletjes bij spelling; 5 rondjes om de school rennen; uit volle borst de tafels zingen; dansen op Happy ‘like a room without a roof’. Een extra hand in de nek bij die leerling met nare dromen; een aai over de bol bij die lastige rekentoets. Een knipoog naar de snelle leerling; een hand op de schouder bij de leerling die al 10 keer is opgestaan tijdens de instructie. Alles om die bonk energie die we samen zijn te blijven voeden. En aan de basis staat altijd liefde, die ik nergens kan noteren. En omdat het er niet staat, lijkt het niet te bestaan. Terwijl dat de kern is, of je nu juf of meester bent, we willen dat doen wat goed is voor onze leerlingen, andermans kinderen.
Als de kinderen naar huis gaan, kijken we hun werk na, stellen ons doel voor de volgende dag. We praten met ouders, samen weten we het best wat goed is voor hun kind, maar ik weet ook wat goed is voor de andere kinderen. En dat zijn soms verschillende belangen. We vergaderen over al die duizend dingen die er schoolbreed geregeld moeten worden.
En als ik dan thuis kom, voelt mijn hoofd als een grauwe volgezogen spons. Misselijk van moeheid. Na het eten is het tijd om het digitale leerling-registratiesysteem bij te werken, wat mails versturen en dan op tijd naar bed. Waar school nog lang niet uit staat. Er is altijd wel iets wat ik morgen beter wil doen.
Ik vraag me regelmatig af of het al die energie waard is. Waarom moet ik dagen bijkomen van een paar dagen werken? Hoe heerlijk zou het zijn om niet wakker te liggen door je werk en er genoeg geld was voor extra handen in de klas? Hoe fijn zou het zijn als er niet wekelijks op de koppen van juffen wordt geslagen in de hoop dat ze meesters worden? Vooruit: een beetje meer geld zou ook leuk zijn. En af en toe een brief van Claudia de Breij. Ik zie collega’s afscheid nemen van het onderwijs; ik zie startende leerkrachten die van invaldag naar invaldag zwerven; ik zie stagiaires die teleurgesteld zijn. Er is zoveel dat niet klopt. Behalve mijn hart, en waar laat ik de liefde als ik geen juf meer kan zijn?