Kok verkondigde wel openlijk te zijn bekeerd tot neoliberale overtuigingen en sindsdien ging het dan ook bergafwaarts met de PvdA.
Enige tijd geleden las ik het boek Neoliberalisme, een Nederlandse geschiedenis, van Bram Mellink en Merijn Oudenampsen. Zij beschrijven hoe het neoliberalisme in Nederland voet aan de grond kreeg. Er wordt wel eens beweerd dat neoliberaal beleid pas in de jaren tachtig zijn intrede deed en met name in de tijd dat Thatcher in Engeland en Reagan in de VS het voor het zeggen hadden. Toch waren in de jaren vijftig neoliberale ideeën al schering en inslag bij Nederlandse politici en -hoge ambtenaren. Ook bij Willem Drees.
Die ideeën werden uitgedacht tijdens bijeenkomsten van de zogenaamde Mont Pelerin Society die in 1947, dus kort na de oorlog, door de econoom Friedrich Hayek werd opgericht. Hayek was faliekant tegen een door de overheid geleide economie en vond dat de overheid ondernemers moest beschermen en de vrije markt moest aanwakkeren. Hayek staat daarom bekend als een neoliberaal.
Het klassieke liberalisme van zijn geestelijke vader Adam Smith ziet de overheid, de staat, als 'nachtwaker'. De klassieke liberaal denkt dat de markt een 'natuurlijk' fenomeen is, dat zichzelf reguleert en altijd weer een soort evenwicht hervindt als hij uit balans is geraakt. Alleen als het echt fout gaat moet de staat optreden. Dat beleid staat bekend als de 'laisser faire' houding van de staat. Het nieuwe (neo) liberalisme ziet graag dat de staat actief de markt stimuleert en de ondernemers beschermt.
Het neoliberalisme wil zoveel mogelijk aan de markt overlaten en concurrentie zoveel mogelijk bevorderen. Van origine overheidstaken moeten volgens die leer aan private bedrijven worden toebedeeld. Zo ontstonden er in de loop van de jaren een energiemarkt, een postmarkt, een zorgmarkt en een woningmarkt. Ambtenaren bedachten samen met neoliberale economen een beleid dat gericht was op een kleinere overheid en het omlaag brengen van de kosten van die overheid. Er moest koste wat kost een sluitende begroting worden gerealiseerd. Vanaf de jaren tachtig gingen vooral de uitgaven voor sociale zekerheid dan ook flink omlaag. Daarnaast werd ook de vermogensbelasting flink omlaag gebracht. Dat zou dan weer goed zijn voor het investeringsklimaat. Het gevolg was dat in Nederland grote vermogensongelijkheid ontstond. Steuntrekkers kregen minder uitkering en vermogende Nederlanders hielden meer geld over. Je zou kunnen zeggen dat de overheid in de jaren tachtig meer marktwachter werd dan nachtwaker.
Diametraal daartegenover staat de na de Tweede Wereldoorlog gevolgde trend waarin politici de leer van Keynes aanhingen, waarbij de staat bij economische crises moet ingrijpen. In een laagconjunctuur moet de economie bevorderd worden. Terwijl neoliberalen van mening zijn dat het goed is dat tijdens een crisis de 'zwakke' bedrijven ten onder gaan, vinden Keynesianen het belangrijk dat tijdens zulke neergaande bewegingen bedrijven ondersteund worden.
De ondersteuning van bedrijven tijdens de coronacrisis is een typisch voorbeeld van Keynesiaans beleid.
Er moet volgens het keynesianisme worden geïnvesteerd door de overheid, ook al om de werkgelegenheid en daarmee de koopkracht in stand te houden of te bevorderen. Het neoliberalisme kiest voor een 'survival of the fittest', terwijl het keynesianisme investeert en de economie in zwakke tijden met geldinjecties ondersteunt. De econoom John Maynard Keynes stelde dat werkloosheidsbestrijding en sociale zekerheid in samenhang met een zogenaamd 'contracyclisch' beleid goed is voor de economie van een land.
Al vlak voor de Tweede Wereldoorlog waren er binnen de overheid al ideeën aanwezig om de marktwerking te bevorderen. In 1938 werd het zogenaamde 'Comité ter bestudering van Ordeningsvraagstukken' opgericht. Er werd nagedacht over wat nu beter is: een geleide economie á la Keynes of een vrije markt. En moet de overheid optreden als een soort marktmeester? Tijdens de oorlog werd er door de regering in ballingschap verder over nagedacht en kwam de Commissie-Van Rhijn in navolging van William Beveridge tot de conclusie dat een algemene sociale verzekering een wapen zou zijn tegen armoede, ziekte, onwetendheid en werkloosheid. Het algemene uitgangspunt van de Commissie was bestaanszekerheid te bieden aan alle Nederlanders. Naast een streven naar volledige werkgelegenheid zou een volledige verzorging van de wieg tot het graf geboden zijn. Na de oorlog bood de Commissie-Van Rhijn dan ook het 'Rapport Sociale Zekerheid' aan, volledig gebaseerd op adviezen van Beveridge en op economische theorieën van Keynes. De verzorgingsstaat liet toch nog even op zich wachten. Aanvankelijk sloeg zelfs de PvdA deze adviezen in de wind en overheerste het neoliberale gedachtengoed.
Na de oorlog ontstond uit de Nederlandse Volks Beweging de Partij van de Arbeid (de Nederlandse Labour Party). Het wordt wel gezien als de 'doorbraak'. De overtuigingen van Hayeks Mont Pelerin Society vonden via vooraanstaande figuren ingang in de politiek. Je zou het kunnen beschouwen als een 'inbraak' van het neoliberalisme, niet alleen in de politiek, maar ook op andere gebieden. Op dezelfde manier werden journalisten 'besmet' met het neoliberalistische gedachtengoed. Hun stukken werden gepubliceerd in de Haagse Post en De Telegraaf en belandden zo bij de burgers. Ook studenten werden op een dergelijke manier 'bewerkt' door aanhangers van het neoliberalisme.
Het neoliberalistische gedachtengoed schiet eerst wortel bij het Ministerie van Economische Zaken. Zelfs bij de 'oude' Willem Drees, die een marktgerichte wederopbouw van Nederland voorstond. Had hij zijn socialistische principes in de ijskast gezet?
Het neoliberalisme is geen politieke partij, het is meer een informeel netwerk van ondernemers, wetenschappers (vooral economen) en hoge ambtenaren, waarbij het 'ons kent ons' principe sterk aanwezig is. Het kan ook betiteld worden als een 'old boys network'. Zo konden zich de neoliberale ideeën verspreiden in de ambtenarij en in de politieke partijen, maar ook via kranten en universiteiten. Speerpunten van het neoliberale gedachtengoed waren het verlagen van de lonen van de arbeiders, het bevorderen van de export en de concurrentiepositie van Nederland. Door lonen laag te houden konden de prijzen van producten laag gehouden worden, zodat ze gemakkelijker verkocht konden worden naar het buitenland.
Drees senior wilde een sober, marktgericht Nederland met lage lonen, hoge export en een goede concurrentiepositie ten opzichte van het buitenland. Precies de speerpunten van het neoliberale gedachtengoed. Minister van Economische Zaken Jan van den Brink had net als de Duitse politicus Ludwig Erhard de crisis van de jaren dertig meegemaakt en wisselden uitvoerig van gedachten. Van den Brink koos net als Erhard voor een neoliberale aanbodeconomie. Hij wilde de werkgelegenheid in de landbouw bevorderen en zo de productie verhogen. Een medestander vond hij in Sicco Mansholt, die inzette op schaalvergroting en mechanisatie. Al die kleine boertjes zouden hun land maar moeten verkopen aan grote boeren en bij ze in loondienst gaan of als het niet anders kon, maar in een fabriek gaan werken. Met hulp van de overheid werden de lonen 'gematigd'. De geleide loonpolitiek. De vakbeweging werd overtuigd om daar aan mee te werken in het belang van hun leden en de werkgelegenheid.
Vadertje Drees was erg bang voor een oplopende staatsschuld en wilde dan ook dat de werkende klasse soberheid in acht nam. Produceren en maar matig consumeren. En dat laatste bracht hij zelf in praktijk. Drees was eens in gesprek met vertegenwoordigers van de 'Marshallhulp', het Amerikaanse economische steunprogramma voor Europa. Tijdens een simpele lunch in zijn ambtswoning kreeg de delegatie kopjes thee en één mariakaakje per persoon aangeboden. De Amerikanen waren nogal verbaasd over de zuinigheid van Drees. Het werd gezien als een symbool van de Nederlandse soberheid. Het zou hen hebben overtuigd dat Nederland verstandig met Marshallhulp zou omgaan.
Drees was in die jaren de opperboekhouder van Nederland. 'Zuinigheid met vlijt bouwt huizen en kastelen', zal hij hebben gedacht. En vooral de draai die Wim Kok maakte in 1995 was spectaculair. Hij noemde het zelf ‘het afschudden van de ideologische veren’ van het socialisme. Kok pleitte voor meer marktwerking, economische flexibiliteit en deregulering. Hij omarmde ook de privatisering van overheidsbedrijven en een beleid gericht op begrotingsdiscipline. In feite was Kok van socialist een overtuigd neoliberaal geworden. Zo werden de NS en de PTT onder hem geprivatiseerd.
De (rode) ideologische veren worden door Kok afgeschud maar de rode stropdassen blijven
Meer marktwerking en minder staatsinterventie. Wat de oude Drees in gang zette en onder Kok duidelijk zichtbaar werd, wordt nu wel 'de holle staat' genoemd. Drees maakte er een begin mee. Onder invloed van de Public Choice theorie (Drees' zoon schreef er zijn proefschrift over) werden en worden steeds meer overheidstaken overgedragen aan de markt. Ambtenaren zouden volgens die theorie te veel hun eigenbelang (iets wat ieder mens in zich heeft) laten prevaleren boven het algemene belang. In een holle staat is de overheid niet langer de uitvoerder maar heeft zich de taak van toezichthouder aangemeten. Ook Rutte sprak van de staat als 'marktmeester'. Omdat diensten steeds meer worden uitgevoerd door private partijen is het voor burgers steeds moeilijker om invloed uit te oefenen via de verkiezingen. Ook vertegenwoordigende organen zoals de Tweede Kamer en de gemeenteraad staan steeds meer op afstand als overheidstaken zijn geprivatiseerd en hebben hun zeggenschap daarover uit handen gegeven.
Een hoge ambtenaar van het Ministerie van Financiën bracht het zo onder woorden: ‘Wij moeten de markt ontketenen en de collectieve sector ketenen’. En dat is precies wat er nu gebeurt. Overheidstaken in Schagen omvormen tot BV’s. Sociale zorg in Hollands Kroon overlaten aan een private onderneming zoals Incluzio.
De markt is ontketend en heeft nu alle vrijheid om winst te maken. ‘De holle staat die het neoliberalisme heeft nagelaten is slecht opgewassen tegen de uitdagingen waarvoor wij staan.’ En dat zien we nu op allerlei gebieden. Steeds meer zogenaamde ‘markten’ lopen vast. De woningmarkt. Huren zijn voor veel mensen onbetaalbaar geworden. Veel mensen kunnen zelfs geen woning krijgen omdat er veel te weinig worden gebouwd. De energiemarkt. Elektriciteit en gas prijzen zijn erg hoog en voor een grote groep Nederlanders nauwelijks betaalbaar. De betaalbaarheid voor mensen met een ‘normaal’ inkomen staat onder grote druk. De zorgmarkt. Wachtlijsten lopen op. Ouderen en gehandicapten blijven langer thuis wonen omdat er geen passende woonruimte met bijbehorende zorg beschikbaar is. En zo kunnen er nog tal van verschijnselen van een vastlopend neoliberaal systeem worden opgesomd.
Maar was Drees nu echt een neoliberaal? Hij zal zichzelf in ieder geval niet zo genoemd hebben. Kok verkondigde wel openlijk te zijn bekeerd tot neoliberale overtuigingen en sindsdien ging het dan ook bergafwaarts met de PvdA. Het enige wat wel duidelijk is, is dat de oude Drees neoliberaal beleid inzette om de wederopbouw van Nederland te bespoedigen. En dat is hem gelukt. Maar is zijn succes een reden om tegenwoordig het 'ontketende' neoliberalisme geen strobreed in de weg te leggen? Het is namelijk een feit dat neoliberale ideeën in alle geledingen van de samenleving doordringen. Zelfs in partijen als GroenLinks en de SP lijken ze helaas weerklank te vinden onder het mom van pragmatisme: 'Het kan nu eenmaal niet anders'. Sociologen noemen dat 'de normatieve kracht van de feitelijkheid'. Dit conservatieve pragmatisme zorgt voor maatschappijbevestigend politiek gedrag en niet voor verandering.
Meld je hieronder aan voor de nieuwsbrief van de Joop redactie die binnenkort van start gaat. Wekelijks ontvang je de beste artikelen, opinies en aanraders in je inbox.