De literaire roep van de drank
“Het maken van een conference is niet moeilijk dames en heren. Collegae die het tegendeel beweren verdienen deze kwalificatie dan ook niet”.
Freek de Jonge’s ‘tegeltje aan de wand’ strekt schijnbaar niet tot aanbeveling voor het eerwaardig vakmanschap van de jonge ambitieuze schrijver, maar de maestro ontleedt in de rest van zijn ironisch betoog vooral dat talent, geinige inkoppertjes en wilskracht niet genoeg zijn. Het gaat om het omarmen van ‘het ambacht’ en de discipline van het zitvlees. Want dat is het feitelijke ‘geheim’ van het schrijverschap. Blijven zitten en schrijven. Schrappen en keuzes maken. Wie zich tussentijds moet verdelen tussen aanrecht en familieleven of zich onledig houdt met allerlei andere verleidelijke afleidingen des levens is voor het vak bij voorbaat verloren.
Menig schrijver onderstreepte desgevraagd het adagium; zitten blijven en schrijven. Het schrijfmateriaal is daarbij van onschatbaar belang. Het bureau, de comfortabele stoel, dat prettige toetsenbord of die pen die de hand verrijkt als een elfde vinger. Dat geldt de zeer groten der literatoren maar ook de schrijver dezes schrijf ik in alle onbescheidenheid.
Mijn voorkeur ligt bij het schrijven op notitieblokken die de beter geoutilleerde hotels zo genereus verstrekken. Niet alleen biedt het stevige papier vruchtbare grond voor het geschrevene, ook roept het fraaie hotel-logo de prettige herinneringen aan het verblijf op. Dergelijke, schijnbare trivialiteiten inspireren enorm. Als het notitieblok ten slotte zijn laatste vel prijsgeeft bent u genoopt wederom op reis te gaan. Geen beter alibi voor hotelbezoek.
Uiteraard kent schrijftaal geen enkele grens. Barokke volzinnen bestaan niet, kleingeestigen des te meer. Het is voor de schrijver slechts zaak te schrijven en achteraf te ervaren wat de lezer daaruit destilleert.
Daar waar de muze echter ontbreekt biedt de drank soms uitkomst. Als stimulant welteverstaan. Een externe bron die de hersenhelften tot ongekende hoogten stimuleert of onvermoede bochten doet nemen.
Waar gehakt wordt vallen spaanders en zoveel genialiteit als de drank voedde, zovelen gingen er ook aan teloor. Uiteraard kwam het levensgroot cliché van drank en andere verslavende middelen in ‘De Kunsten’ niet uit de lucht vallen maar er bestaat een essentieel verschil tussen het ge- danwel misbruik.
Hoewel een zege voor de mensheid kleeft aan het product ‘alcohol’ vreemd genoeg altijd een verdachte zweem van zijn deerniswekkende gebruikers, gevangen in het begrip ‘alcoholisme’. Iemand die in bloemen zijn dagelijkse nering vindt noemen we bloemist en toch ervaren wij daarbij geenszins het idee met een verslaafde van doen te hebben. Een flauwiteit? Misschien…
“…ik heb alles al verspeeld. Geef mij liever wat te drinken, om dat niet te hoeven voelen, en de wonden te ontsmetten die de tijd nooit krijgt geheeld”.
Ook uit Kees Torn’s wanhopig drinklied blijkt weer dat alcoholisme niet per se de muze vermoordt. Zijn dichterlijke ader springt open onder het genot van whisky en sigaren en velen mogen in nuchtere toestand in de handen knijpen als ze de helft van zijn brille evenaren.“Als ik zo’n fles op heb, dan durf ik dingen die ik niet meer kan”. Cabaretier Fons Jansen koppelde langs de neus weg ‘alcoholisme’ aan fatalisme.
Dat alcoholgebruik is, als bijna alles, onderhevig aan mode en de tijdgeest. Franse arts en schrijver Louis Ferdinand Destouches (Céline) had het rond 1920 over ’21 liter zuivere alcohol per jaar, per hoofd van de bevolking’. In de tachtiger jaren leerden wij uit Franse schoolboekjes het waarschijnlijk schromelijk overdreven cijfer van ‘Cinq cent litre par ans’ en in de vrolijke sixties pleitte de schrijver Simon Carmiggelt voor het aanhouden van het Franse moyenne van één liter wijn per dag. Nog steeds een flinke slok maar een stuk gemodereerder dan onze, achteraf blijkbaar zeer verouderde schoolboekjes, ons jonge geesten deed geloven. Carmiggelt was al dik in de vijftig toen hij zijn moyenne met ons deelde en zou naar huidige maatstaven onmiddellijk worden weggezet als ‘alcoholist’. Dat het daar bij hem inderdaad in ontaardde had voornamelijk te maken met zijn nóg veel zwaardere inname in jongere jaren waarbij onmatig leven en roken aanvullende oorzaken van zijn uiteindelijk verval betekende.“..je wordt wat doezelig wakker, niet zo rein. Als je zo rein wakker wordt, word je zo’n perfectionist. En de man die om vijf uur in een prettige kroeg wat drinkt, is een man die het leven wel lollig vindt. Die niet het nutteloze van alles inziet. Die man wil ik wel zijn”. Men dient hier wellicht te spreken van een ‘beroeps-alcoholicus’, eerder dan het dreigende ‘alcoholicus’ wat mij voorkomt als een ziekte waarin sommigen in totale apathie verzinken.
Dat was bij Carmiggelt geenszins het geval. De drank was onlosmakelijk verweven met diens talent voor het schrijven van zijn duivels knap geconstrueerde ‘Kronkels’. Toen de rekening voor jarenlang misbruik alsnog werd gepresenteerd hing hij de drank aan de wilgen en koos zonder blikken of blozen voor het schrijverschap.
Meld je hieronder gratis aan voor Joop NL. Iedere donderdag een selectie opvallende nieuwsverhalen, opinies en cartoons in je mailbox.