
Dit jaar gaat de Nobelprijs voor Literatuur naar de Hongaarse schrijver László Krasznahorkai. De media trekken alles uit de kast om zo snel mogelijk zoveel mogelijk over hem en zijn werk te berichten. Zelf wilde ik de bekendmaking van de prijs als bruggetje gebruiken om iets te schrijven over Wisława Szymborska, de Poolse dichteres die in 1996 deze grote prijs in ontvangst mocht nemen. Dat is volgend jaar precies dertig jaar geleden, maar waarom een jaar wachten als het juist nu goed is stil te staan bij Szymborska’s rede in Stockholm, die actueler is dan ooit?
De dichter en de wereld – zo luidde de toespraak. De tekst is terug te lezen in de verzamelbundel Eind en begin. Szymborska schrijft daarin over de betekenis van het woord ‘dichter’ – of ‘schrijver’ in het algemeen – en over de lading van dat woord in de maatschappij. Dat is echter niet de reden waarom ik 29 jaar na dato een bruggetje wil maken.
Pas als ze het heeft over ‘de vreemde geestestoestand die men gewoonlijk inspiratie noemt’, wordt het interessant. Ze schrijft dat inspiratie niet het voorrecht is van dichters of kunstenaars alleen.
“Er is altijd een bepaalde groep mensen geweest, die de inspiratie van tijd tot tijd aanvliegt. Namelijk allen die bewust voor hun werk kiezen en het met liefde en fantasie verrichten. Inspiratie kan in het beroep van arts, pedagoog, tuinman en in nog honderd andere voorkomen. Hun werk is een permanent avontuur, wanneer het lukt om er steeds weer nieuwe uitdagingen in te ontdekken.”
Nu heb ik de reden voor het bruggetje bijna bereikt. Szymborska zegt dat bij de eerdergenoemde groep mensen hun nieuwsgierigheid, ondanks moeilijkheden en tegenslagen, niet bekoelt. Uit elk opgelost probleem spruiten nieuwe reeksen vragen voort, schrijft ze.
“Wat inspiratie ook is, haar bron is altijd een ‘ik weet het niet’.”
Zo, nu ligt de reden voor het bruggetje binnen handbereik. De Poolse dichteres zegt verder dat er niet echt veel mensen zijn die een dergelijke bron hebben, omdat de meeste mensen werken om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien.
“Ze werken omdat ze moeten.”
Vervolgens zegt ze:
“Ze beslissen niet uit eigen aandrift wat voor werk ze doen, de omstandigheden beslissen voor hen. Werk waarvan men niet houdt, werk dat verveelt, dat alleen daarom wordt gewaardeerd omdat zelfs werken niet voor iedereen is weggelegd, is een van de zwaarste beproevingen van de mens. En het ziet er niet naar uit dat de komende eeuwen hierin verbetering zullen brengen. Ik mag daarom zeggen dat ik, hoewel ik de dichters niet het monopolie op inspiratie toeken, hen niettemin tot de weinige uitverkorenen van de Fortuin reken.”
Nu ben ik bij het bruggetje aangekomen. Szymborska zegt:
“Nu kan er bij mijn toehoorders enige twijfel rijzen. Allerlei beulen, dictators, fanatici, demagogen, die met een paar luid uitgebazuinde slagzinnen de macht uitoefenen, houden ook van hun werk en voeren het eveneens met waarachtige vindingrijkheid uit. Dat is waar, maar zij ‘weten’. Zij weten, en wat ze weten, vinden ze voor eens en al voldoende. Ze willen niets méér weten, want dat zou de kracht van hun argumenten kunnen verzwakken. En elke kennis die geen nieuwe vragen oproept, wordt al gauw dode kennis, raakt de temperatuur kwijt die het leven nodig heeft. In de extreemste gevallen, die we maar al te goed uit de oude en nieuwe geschiedenis kennen, kan zulke kennis zelfs voor hele samenlevingen een dodelijk gevaar betekenen.”
Het moge duidelijk zijn waarom ik niet wilde wachten tot het dertig jaar geleden is dat Wisława Szymborska haar toespraak bij de uitreiking van de Nobelprijs voor Literatuur in Stockholm hield.
Alle citaten zijn afkomstig uit Einde en begin. Verzamelde gedichten van Wisława Szymborska, in de vertaling van Gerard Rasch en Ad van Rijsewijk (Meulenhoff).
Dit artikel verscheen eerder op Duitsland Vandaag
Meld je hieronder gratis aan voor Joop NL. Iedere donderdag een selectie opvallende nieuwsverhalen, opinies en cartoons in je mailbox.