Het waren vreselijke jachtpartijen, de vangst van miljoenen walvissen sinds het begin van de jacht rond 1600. Maar het doden van walvissen blijkt toch iets positief met zich mee te hebben gebracht: andere antarctische en arctische diersoorten zijn in populatie toegenomen.
Start walvisjacht
In 1612 vertrok het eerste schip vanuit Nederland om op walvissen te jagen. Op dat moment in de geschiedenis was een grote behoefte aan olie en vetten. Het vet van de walvis levert na gekookt te zijn walvistraan op. Olie die gebruikt kon worden gebruikt als lampolie en voor het maken van zeep.
Stokerijen
Rond de 200 schepen per jaar vertrokken er tot 1964 uit Nederland naar Spitsbergen, het zorgde voor werk voor 10.000 man. Miljoenen walvissen lieten het leven. De walvissen hadden een speklaag van rond de 40 a 50 centimeter. Die stroopte men van het dier af en dan ging het naar de kokerijen. Eerst stonden die stokerijen in Nederland, in de Zaanstreek, ( de mensen daar noemden het stinkerijen) en later kwamen er speciale fabrieksschepen waarop werd gekookt. De baleinen van de walvissen verdwenen in de hoepelrokken.
Ecologie
Op het zuidelijke halfrond eten de walvissen krill, door het verdwijnen van de walvissen ontstond er een voedseloverschot. Pinguïns eten ook krill en na het verbod op de walvisjacht namen drie soorten pinguïns met 5 tot 10 % toe in populatie. In het Noorden eet de Groenlandse walvis plankton en kleine slakjes die in het water zweven. Ook daar ontstond na de jacht op walvissen een voedseloverschot en daar hebben enkele specifieke vogels van geprofiteerd. Met name de kleine alk is in aantallen enorm toegenomen, zo leven er miljoenen kleine alken op Spitsberen.
Een zee van traan
Historicus Jaap Bruijn en poolonderzoeker Louwrens Hacquebord schreven samen het boek "Een zee van traan, vier eeuwen Nederlandse walvisjacht 1612-1964", waarin ze tot in detail de Nederlandse walvisjacht en de ecologische gevolgen van de jachtpartijen vast weten te leggen. informatie over het boek vind je
hier.