In het Duitse Nedersaksen zijn de oudste fossiele resten van motten en vlinders ontdekt. Samen met Duitse en Amerikaanse collega's vonden Timo van Eldijk en Bas van de Schootbrugge van de Universiteit Utrecht resten die ruim zeventig miljoen jaar ouder zijn dan de oudste fossielen van bloeiende planten.
Andere voeding
Lang werd gedacht dat bloeiende planten en bestuivende insecten samen waren geëvolueerd, maar deze fossielen werpen een nieuw licht op deze theorie. De leeftijd van de fossielen laat zien dat het voedsel van de oudere motten en vlinders afkomstig moet zijn geweest van niet-bloeiende planten (gymnosporen), de ecologisch dominante plantengroep tijdens het Jura.
Trias naar Jura
De vleugel- en lichaamsschubben van de motten en vlinders zijn aangetroffen in een boorkern in Noord-Duitsland, afkomstig uit sedimenten uit een geologische periode rond de overgang van het Trias (ongeveer 252,2 tot 201,3 miljoen jaar geleden) naar het Jura (ongeveer 201,3 tot 145,0 miljoen jaar geleden). Het onderzoek laat zien dat de motten en vlinders zich tijdens de massale uitsterving rond de overgang tussen deze twee tijdperken hebben weten te overleven. "Sterker nog, het lijkt erop dat zij hebben geprofiteerd van de ingrijpende veranderingen in hun leefomgeving", zeggen de Utrechtse wetenschappers.
Fossiele vleugels van motten en vlinders zoals gevonden in de boorkernen. Bron: Universiteit Utrecht
Onderzoeker Timo van Eldijk legt uit: "Het grote uitsterven aan het eind van het Trias ging gepaard met massaal vulkanisme als gevolg van het opbreken van het supercontinent Pangaea. Zowel op het land als in de oceanen nam de biodiversiteit dramatisch af. Veel soorten die in het Trias domineerden, waaronder veel primitieve reptielen, stierven uit. Opmerkelijk genoeg lijken de motten en vlinders de ramp niet alleen goed te hebben doorstaan maar ze lijken ook geprofiteerd te hebben van de nieuwe omstandigheden, en veel diverser te zijn geworden tijdens een periode van grote ecologische verandering."
Uit de fossielen blijkt dat de oude motten en vlinders zuigende monddelen hadden, net zoals de meeste nu levende motten en vlinders. Hedendaagse vlinders zijn afhankelijk van bloeiende planten en het zuigende monddeel, hun 'tong', wordt algemeen beschouwd als een belangrijke aanpassing om voedsel uit bloeiende planten te kunnen halen. Nu blijkt dat de vroegste motten (Glossata) waarschijnlijk hun zuigende monddeel gebruikten om zich te voeden met de suikerhoudende bestuivingsdruppels van niet-bloeiende planten.
De onderzoekers publiceerden woensdag in het tijdschrift Science Advances.