Een onverwachte ontmoeting met een wild exemplaar is, net als penalty’s nemen, nauwelijks trainbaar.
Ik probeer mij al een tijdje te verzoenen met de rat. Het bestaan wordt steeds harder, en dat betekent dat we het diertje vaker tegen gaan komen. Denk bijvoorbeeld aan de staking van de vuilnismensen in mijn thuisstad Utrecht laatst.
Soms loop ik daarom een dierenwinkel in om tamme ratten te bekijken. Gebiologeerd laat ik mijn blik langs kooien vol knaagdieren glijden, tot ik zo’n dikke, vleeskleurige staart tussen het zaagsel op de bodem zie bewegen.
Maar de tamme rat is niet het echte werk. Zijn vacht bestaat uit dunne, zachte haren, heel wat anders dan de bezem-achtige stekels van de wilde rat. Een onverwachte ontmoeting met een wild exemplaar is, net als penalty’s nemen, nauwelijks trainbaar.
Toch vatte ik afgelopen maandag onverwacht wat sympathie op voor de rat. Door een nog donkere stad wandelde ik richting de Albert Heijn op de Neude. Omdat het vijf minuten voor openingstijd was, liep ik extra traag langs het oude postkantoor.
Ondanks het vroege tijdstip kwam de spreekwoordelijke ratrace op gang, fietsers flitsten voorbij, bussen trokken ronkend op. Niemand lette op elkaar, eerlijk gezegd vond ik dat wel prettig.
Dromerig observerend viel mijn oog op een berg afval naast de ingang van het oude postkantoor, tegenwoordig een bibliotheek. Toen ik wat beter keek, zag ik dat het een bevuilde deken was waar een handschoen uitstak. Hier sliep iemand.
Vlak ernaast, op een kleine verhoging tegen de muur, bevond zich eenzelfde soort pakket. Tussen de slapenden in besnuffelde een dikke, donkerbruine rat de koude straatstenen.
Ontstemd peinsde ik over de ambities van het stadsbestuur; wat waren onbetaalbare, met planten begroeide woontorens waard als dit het straatbeeld was? Lang duurde dit socialistische gesomber gelukkig niet.
De rat, realiseerde ik mij, hield de verschoppeling gezelschap. Dat was een mooie karaktereigenschap van hem. 1-0 voor de rat.